ECLI:NL:HR:2022:652

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
21/02361
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake socialezekerheidswetgeving

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbenden, vertegenwoordigd door M.J. van Dam, tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 april 2021, nr. 20/244 AOW e.v. De belanghebbenden, afkomstig uit Liechtenstein en andere locaties, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de Rechtbank Amsterdam (nr. 18/7032 e.a.) die betrekking hebben op de voorlopige vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving. De Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door [P] Weerd, heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbenden hebben een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft het middel dat door de belanghebbenden is voorgesteld beoordeeld en geconcludeerd dat dit middel niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is uitgesproken op 22 april 2022.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/02361
Datum22 april 2022
ARREST
in de zaak van
[X1] AG te [Z1] (Liechtenstein), [X2] te [Z2], [X3] te [Z3], [X4] te [Z4], [X5] te [Z3], [X6] te [Z5], [X7] te [Z6], [X8] te [Z7], [X9] te [Z8], [X10] te [Z9], [X11] te [Z10], [X12] te [Z11], [X13] te [Z12], [X14] te [Z13], [X15] te [Z14], [X16] te [Z15], [X17] te [Z16], [X18] te [Z3], [X19] te [Z17], [X20] te [Z18], [X21] te [Z16], [X22] te [Z19], [X23] te [Z20], [X24] te [Z21], [X25] te [Z22], [X26] te [Z16], [X27] te [Z23], [X28] te [Z24], [X29] te [Z25], [X30] te [Z7], [X31] te [Z26], [X32] te [Z27], [X33] te [Z16], [X34] te [Z28], [X35] te [Z29], [X36] te [Z16], [X37] te [Z30], [X38] te [Z31], [X39] te [Z8], [X40] te [Z32], [X41] te [Z33], [X42] te [Z34], [X43] te [Z35], [X44] te [Z36], [X45] te [Z37], [X46] te [Z38], [X47] te [Z39], [X48] te ’[Z40] en [X49] te [Z41], allen domicilie gekozen te [Z42] (hierna: belanghebbenden)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 april 2021, nr. 20/244 AOW e.v. [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 18/7032 e.a.) betreffende besluiten inzake de voorlopige vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving.

1.Geding in cassatie

Belanghebbenden, vertegenwoordigd door M.J. van Dam, hebben tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank, vertegenwoordigd door [P] Weerd, heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbenden hebben een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft het middel over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat dit middel niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.