In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 heeft gehandhaafd. Belanghebbende, een rijnvarende, heeft een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen van € 31.595. De Inspecteur heeft de aanslag en de belastingrente gehandhaafd, waarop belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel een vergoeding toe voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de Inspecteur een verweerschrift indiende. De zaak werd aangehouden in afwachting van arresten van de Hoge Raad over de verrekening van in Liechtenstein geheven socialezekerheidspremies. De Hoge Raad heeft op 27 oktober 2023 arresten gewezen die relevant zijn voor deze zaak. Het Hof heeft de A1-verklaring van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) als uitgangspunt genomen, die stelt dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing is. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur terecht premie volksverzekeringen heeft geheven en dat de vrijstelling van deze premie niet kan worden verleend. Ook de verrekening van in Liechtenstein betaalde premies is niet aan de orde, omdat deze premies nog niet zijn overgemaakt aan de SVB. Het Hof concludeert dat het belastbare loon van belanghebbende te hoog is vastgesteld en vermindert de aanslag tot € 30.771. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.