ECLI:NL:HR:2022:308

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
20/02764
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en eigendomsverkrijging van overheidsgrond in Aruba

In deze zaak heeft Windward Leeward Watersports, Tours & Enterprises N.V., handelende onder de naam Aruba Watersports Center (hierna: WLW), cassatie ingesteld tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba. Het geschil betreft de vraag of WLW door verjaring eigendom heeft verkregen van een perceel overheidsgrond, specifiek een stuk strand. De Hoge Raad heeft op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, onder nummer 20/02764.

De Hoge Raad heeft de klachten van WLW over het vonnis van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast heeft het Land Aruba, als verweerder in cassatie, een verweerschrift ingediend en een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het incidentele beroep geen behandeling behoeft, gezien de uitkomst van het principale beroep. De Hoge Raad heeft WLW in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien WLW deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldoet.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/02764
Datum25 februari 2022
ARREST
In de zaak van
WINDWARD LEEWARD WATERSPORTS, TOURS & ENTERPRISES N.V., handelende onder de naam ARUBA WATERSPORTS CENTER,
gevestigd in Aruba,
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: WLW,
advocaten: S.F. Sagel en F.J.L. Kaptein,
tegen
HET LAND ARUBA,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: het Land,
advocaten: J.W.H. van Wijk en P.J. Tanja.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak A.R. AUA201800717 van de gerecht in eerste aanleg van Aruba van 10 april 2019;
het vonnis in de zaken AUA201800717 en AUA2019H001016 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 9 juni 2020.
WLW heeft tegen het vonnis van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Het Land heeft een verweerschrift tot verwerping tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingediend.
WLW heeft in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep een verweerschrift tot referte ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaat van WLW heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het vonnis van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat vonnis. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het principale beroep;
  • veroordeelt WLW in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Land begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien WLW deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
25 februari 2022.