Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de klachten
3.Proceskosten
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende een vergoeding moet worden toegekend voor de kosten van het geding voor het Hof.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende, vertegenwoordigd door R. Wouters, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2013 en 2014. Belanghebbende had in deze jaren scenario's voor film en toneel geschreven en de resultaten hiervan aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden. De Inspecteur had echter de kosten niet in aftrek toegelaten en het belastbare inkomen vastgesteld op de genoten inkomsten.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch had geoordeeld dat de activiteiten van belanghebbende geen bron van inkomen vormden, omdat zij geen onderbouwing had geleverd voor haar prognoses. Tijdens de zitting bij het Hof had belanghebbende gesteld dat zij originele stukken aan de Inspecteur had verstrekt, maar het Hof had niet aannemelijk geacht dat dit het geval was. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten onderzoeken of de stukken de Inspecteur ter beschikking stonden en of artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was geschonden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde verder dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moest vergoeden, inclusief het griffierecht en de kosten voor rechtsbijstand. Dit arrest benadrukt de belangrijke rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijke procesgang, vooral in situaties waarin de volledigheid van het dossier ter discussie staat.