In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 14 december 2022 het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2016, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.423.841 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 357.004 was vastgesteld. Na bezwaar werd de aanslag verminderd, maar belanghebbende ging in beroep. De rechtbank oordeelde dat de correctie van de inspecteur, die betrekking had op het box 3-inkomen, in stand bleef. Belanghebbende stelde dat de controle en correctie voortvloeide uit zijn registratie in de databank FSV, wat hij als onrechtmatig beschouwde. Het Hof oordeelde dat de controle niet voortvloeide uit een risicoselectie of registratie in de FSV die leidde tot schending van grondrechten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur bevoegd was om de aangifte te corrigeren. Belanghebbende had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat een schuld van € 500.000 tot de rendementsgrondslag van box 3 behoorde. De uitspraak van het Hof werd openbaar uitgesproken op 14 november 2023.