ECLI:NL:HR:2022:1763

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
21/01477
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezicht op naleving van bijzondere voorwaarden in kinderpornografiezaken en de rol van de reclassering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het verspreiden, verwerven en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. Het hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, onder bijzondere voorwaarden. De Hoge Raad behandelt de vraag of het hof beperkingen heeft mogen stellen aan de toezichtsopdracht aan de reclassering met betrekking tot controles van digitale gegevensdragers van de verdachte. De Hoge Raad herhaalt eerdere rechtspraak over toezicht op naleving van bijzondere voorwaarden en concludeert dat het hof terecht de maximale frequentie en hoeveelheid van controles heeft beperkt om inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte te voorkomen. De Hoge Raad verwerpt het cassatiemiddel van het openbaar ministerie, dat zich tegen de oordelen van het hof keerde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen toezicht en privacy, vooral in zaken die betrekking hebben op gevoelige onderwerpen zoals kinderpornografie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01477
Datum29 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 maart 2021, nummer 22-001974-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof aan de reclassering verstrekte opdracht tot het houden van toezicht op de naleving van een bijzondere voorwaarde. In het bijzonder komt het op tegen de beperkingen die het hof heeft gesteld aan de mogelijkheid om in het kader van dat toezicht controles uit te oefenen van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, onder meer op de aanwezigheid van kinderpornografisch materiaal.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte wegens het in de periode van 16 november 2015 tot en met 21 september 2016 verspreiden, verwerven, in bezit hebben en zich met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen van - kort gezegd - kinderporno, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met bijzondere voorwaarden als in zijn uitspraak omschreven.
2.2.2
Het arrest van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering benoemd onder de punten 3 tot en met 5 en 7 tot en met 13 in de rapportage van 19 juli 2017, en dat tevens als bijzondere voorwaarde wordt bepaald dat:
- de verdachte zich op welke wijze dan ook onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen;
- de verdachte zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen;
- de verdachte zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd;
en dat voorts ten aanzien van het toezicht op alle bijzondere voorwaarden zal worden bepaald:
- dat aan de reclassering de opdracht wordt gegeven om toezicht te houden op naleving van die bijzondere voorwaarden en de verdachte te begeleiden, waarbij deze van rechtswege verplicht is medewerking te verlenen aan dat reclasseringstoezicht, inclusief huisbezoeken en zich melden bij de reclassering;
- dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
(...)
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft slechts ten gerieve van zichzelf het in de bewezenverklaring omschreven kinderpornografisch materiaal gedownload, verspreid, en in bezit gehad. De verdachte heeft hiermee de norm die strekt tot de bescherming van jeugdigen tegen seksueel misbruik in ernstige mate geschonden. Door het downloaden, verspreiden en het bezitten van kinderpornografisch materiaal wordt de productie daarvan gestimuleerd en in stand gehouden. Voor deze productie worden jonge kinderen ernstig seksueel misbruikt en uitgebuit. Ten gevolge hiervan lopen deze kinderen dikwijls psychische schade op die gedurende lange tijd diepe sporen nalaat. Ook kunnen zij nog geruime tijd achtervolgd worden door de gevolgen van de productie van de beelden. In de praktijk is namelijk gebleken dat een afbeelding die eenmaal op internet is aangetroffen, vrijwel onmogelijk blijvend van internet te verwijderen is en nog jarenlang kan opduiken. Dat de verdachte hieraan, als consument, een bijdrage heeft geleverd, rekent het hof de verdachte zwaar aan. De rol van de verdachte is met name kwalijk omdat het hier gaat om foto’s en video’s waarop ernstig seksueel misbruik van jonge en zelfs zeer jonge kinderen (baby’s) is te zien.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan het plegen van een ernstig strafbaar feit. Het gedrag van de verdachte verdient scherpe afkeuring en dient streng bestraft te worden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit en hij nog in de proeftijd van dat feit liep. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de over de verdachte opgemaakte Pro Justitia Rapportage d.d. 22 mei 2017, opgesteld door dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog. Hieruit volgt onder meer dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een lichte verstandelijke beperking, alsmede van een ziekelijke stoornis in de vorm van een ‘andere gespecificeerde parafiele stoornis’, oftewel een seksuele voorkeur, voor kinderen (zowel jongens als meisjes) vanaf de puberteit, van het niet exclusieve type. Met dr. Bullens is het hof van oordeel dat gelet hierop een nadrukkelijke zorgnoodzaak aanwezig is en dat het daarom van essentieel belang is dat de verdachte zijn behandeling bij De Waag voortzet.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het Reclasseringsadvies d.d. 9 maart 2017 en het Voortgangsverslag d.d. 31 mei 2018. Hierin wordt geadviseerd een groot aantal bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder een meldplicht, een behandelverplichting, het meewerken aan begeleiding en toezicht en verder met name ‘externe veiligheidsmaatregelen’.
Tot slot leidt het hof uit hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard af dat de verdachte nog altijd wordt begeleid door Middin en dat er binnenkort plek is voor hem bij begeleid wonen.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht omtrent de persoon van de verdachte. Er wordt daarom geen noodzaak gezien tot het doen opstellen van nieuwe rapportages hieromtrent. Het daartoe strekkende voorwaardelijk gedane verzoek door de advocaat-generaal wordt om die reden afgewezen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De voorwaardelijke straf strekt ertoe de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze straf zal het hof tevens de hierna te melden bijzondere voorwaarden verbinden, nu het hof met de reclassering van oordeel is dat deze bijzondere voorwaarden passend en geboden zijn.
Het hof geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van hierna te melden bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Het Openbaar Ministerie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld “dat de rechter in de uitspraak kan en moet volstaan met de formulering van de bijzondere voorwaarden inhoudende de gedragsvoorschriften en met het aan de reclassering opdracht geven tot het houden van toezicht op de naleving van die voorwaarden conform de uitgebrachte rapportages zonder dat de rechter daarbij expliciteert waaruit dat toezicht bestaat.” Meer in het bijzonder heeft het Openbaar Ministerie gesteld dat het niet aan de rechter maar aan het Openbaar Ministerie is om aan de verdachte voldoende duidelijkheid te verschaffen over de invulling van het toezicht. Het Openbaar Ministerie heeft specifiek gesteld dat zowel gezien het hiervoor weergegeven standpunt als vanwege de vergaande inperking van de wijze waarop het toezicht moet worden uitgeoefend, de beperkingen zoals door dit hof in het arrest van 9 februari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:193) aan het toezicht, in het bijzonder met betrekking tot de controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, verbonden, ten onrechte zijn gesteld. Tenslotte is niet gemotiveerd waarom deskundige bijstand bij die controle niet door een opsporingsambtenaar mag worden verleend.
De controle van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers betekent in potentie een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker daarvan. De arresten van de Hoge Raad van 4 april 2017 (onder meer ECLI:NL:HR:2017:584) en vele daarop volgende rechterlijke beslissingen, geven er blijk van dat de rechter zich daarvan rekenschap moet geven. Dat betekent dat, hoewel de rechter niet verplicht is om bij het opleggen van een gedragsvoorwaarde op de voet van artikel 14c lid 2 onder 14 Sr, die mogelijkheid wel bestaat en gebruikt kan worden om uit te sluiten dat het toezicht wordt uitgeoefend op een wijze die op voorhand als strijdig met een grondrecht of andere belangrijke rechtsbeginselen (zoals het nemo tenetur-beginsel) of disproportioneel kan worden aangemerkt. In dat kader acht het hof het verbinden van een drietal beperkingen aan het uit te oefenen toezicht noodzakelijk. Dat betreft de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers, de wijze waarop kennis wordt genomen van aangetroffen gegevens, en het niet door een opsporingsambtenaar mogen uitvoeren van deze controles. Dit laatste vloeit voort uit het oordeel van de Hoge Raad (weliswaar gegeven in het kader van de formulering van het gedragsvoorschrift, maar dat doet aan de strekking ervan niet af), dat een gedragsvoorschrift niet geacht kan worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (zie onder meer HR 7 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1215) en hetgeen over dit specifieke punt wordt opgemerkt in de annotatie bij NJ 2020/410, punt 7.
Het hof is van oordeel dat het noodzakelijk is om de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers te beperken ter voorkoming van een te ingrijpende inbreuk op het privéleven van de verdachte, maar beoogt met de hierna weer te geven modaliteit te bereiken dat maximale vrijheid wordt gegeven aan de reclassering om te voorkomen dat de verdachte zijn gedrag kan aanpassen aan het aantal en de frequentie van deze controles.
Het voorgaande leidt tot het volgende.
Het toezicht op de hierna onder 4 vermelde voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers. De verdachte dient daaraan mee te werken tijdens een huisbezoek. Deze controles mogen gedurende de proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaren, maximaal 3 keer worden uitgevoerd en mogen - voor zover het gedrag bedoeld onder het tweede en derde gedachtestreepje van de onder 4 gestelde voorwaarde betreft - slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan). Tot slot bepaalt het hof dat ten behoeve van deze controle een deskundige (niet zijnde een opsporingsambtenaar) de reclassering (technische) ondersteuning mag bieden.
(...)
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking, aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
(...)
4. zich gedurende de proeftijd op welke wijze dan ook:
- onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen,
- onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen,
- onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd,
- onthoudt van het aanwezig hebben of gebruiken van wisprogramma’s op zijn digitale apparatuur;
(...)
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Het toezicht op de onder 4 vermelde voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers; de verdachte werkt daaraan mee tijdens een huisbezoek; deze controles mogen gedurende de proeftijd van 3 jaren maximaal 3 keer worden uitgevoerd en mogen - voor zover het gedrag bedoeld onder het tweede en derde gedachtestreepje van de onder 4 gestelde voorwaarde betreft - slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan). Ten behoeve van deze controle mag een deskundige (niet zijnde een opsporingsambtenaar) de reclassering (technische) ondersteuning bieden.”
2.3.1
De ten tijde van het bewezenverklaarde feit van belang zijnde wetgeving is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 18, welke wetgeving op de hier aan de orde zijnde punten niet verschilt van de huidige wetgeving.
- Artikel 14c leden 1, 2, 3 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
14°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.
3. Indien bij de toepassing van artikel 14a een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
(...)
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
(...)
6. De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.”
- Artikel 6:3:14 leden 1, 3, 4 en 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van:
a. voorwaarden die zijn gesteld bij:
(...)
4°. een veroordeling waarin de rechter heeft bepaald dat de straf of maatregel of een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd;
3. De onder toezicht gestelde is verplicht medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht. Bij het houden van toezicht stelt de gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert of de reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid.
4. De stichting, gecertificeerde instelling of reclasseringsinstelling licht het openbaar ministerie in over het gehouden toezicht. Indien blijkt dat de verdachte of de veroordeelde een in het eerste lid bedoelde voorwaarde, straf, maatregel of aanwijzing niet naleeft, niet meewerkt aan het toezicht, of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie en Onze Minister.
5. De officier van justitie kan van een ieder vorderen de inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving, bedoeld in het eerste lid. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.”
2.3.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 17 november 2011, Stb. 2011, 545, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling houdt onder meer in:
“De wijzigingen van artikel 14d hebben tot doel deze bepaling aan te passen aan de thans gebruikelijke terminologie inzake het reclasseringstoezicht. Dat toezicht omvat het stimuleren en motiveren van de veroordeelde om zich aan de opgelegde voorwaarden te houden (begeleiding), naast de controle op de naleving van die voorwaarden en het signaleren van (dreigende) overtreding.”
(Kamerstukken II 2009/10, 32319, nr. 3, p. 21.)
2.3.3
De kwestie van het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden is eerder in de rechtspraak van de Hoge Raad aan de orde gekomen in een aantal zaken waarin de rechter op grond van artikel 14c lid 2, aanhef en onder 14°, Sr gedragsvoorwaarden aan de veroordeelde had opgelegd die tot doel hadden het toezicht op de naleving van (een) andere bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen, bijvoorbeeld door bepaalde verplichtingen aan de veroordeelde op te leggen in verband met controle aan huis van digitale gegevensdragers (vgl. onder meer HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:338 en HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:807).
Deze zaak onderscheidt zich van de laatstgenoemde zaken in zoverre dat het hof in de bestreden uitspraak een toezichtsopdracht aan de reclassering als bedoeld in artikel 14c lid 6 Sr heeft opgenomen en daarbij, op de onder 2.2.2 weergegeven wijze, nader heeft bepaald op welke manier dat toezicht kan plaatsvinden.
2.3.4
In de hiervoor bedoelde eerdere rechtspraak, waarvan de uitgangspunten ook gelden voor het toezicht dat in deze zaak aan de orde is, heeft de Hoge Raad het volgende beslist. Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c lid 2, aanhef en onder 14°, Sr moet het gedrag van de veroordeelde betreffen (hierna ook: gedragsvoorwaarde). Het gaat daarbij om voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Onder ‘voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde’ moeten daarbij worden verstaan voorwaarden die strekken tot het voorkomen van strafbaar gedrag van de veroordeelde. Bij ‘voorwaarden die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht’ gaat het om voorwaarden die een gedraging van de veroordeelde betreffen waartoe hij naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden is, bijvoorbeeld jegens slachtoffers van het bewezenverklaarde feit. De gedragsvoorwaarde moet voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift formuleren. Zij mag echter niet gedrag van de veroordeelde omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen. Een bijzondere voorwaarde waarvan de naleving niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de veroordeelde, kan niet worden gesteld. (Vgl. HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:807.)
2.3.5
Op grond van artikel 14c lid 3, aanhef en onder b, Sr is aan het stellen van een bijzondere voorwaarde van rechtswege onder meer de voorwaarde verbonden dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c lid 6 Sr. Daarnaast voorziet artikel 6:3:14 Sv in voorschriften en bevoegdheden in verband met het toezicht op de naleving van aan een voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden. (Vgl. HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1403.)
2.4
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet verder het volgende worden vooropgesteld. Het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering voorzien niet in een regeling die is toegesneden op het in artikel 14c lid 6 Sr en het in artikel 6:3:14 lid 1, aanhef en onder a sub 4, Sv bedoelde toezicht voor gevallen zoals dit, waarin het toezicht ertoe strekt de naleving te controleren van de gedragsvoorwaarde voor zover deze inhoudt dat de veroordeelde zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en/of dat de veroordeelde zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd. Het ontbreken van zo’n specifieke wettelijke regeling betekent niet dat de rechter bij het geven van een toezichtsopdracht geen nadere invulling kan geven aan de manier waarop dat toezicht kan plaatsvinden. Wel zal bij het geven van zo’n opdracht moeten zijn gewaarborgd dat het toezicht niet leidt tot een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde. Daarbij komt betekenis toe aan de vraag met welke frequentie en hoe de controles van de gegevensdragers mogen worden uitgevoerd en welke (politie)functionarissen daarbij betrokken mogen zijn. (Vgl. HR 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:248.)
2.5.1
Voor zover het cassatiemiddel klaagt dat het hof heeft geoordeeld dat controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers door een opsporingsambtenaar in het kader van het toezicht op de naleving van de gedragsvoorwaarde in het geheel niet zijn toegestaan, berust het op een onjuiste lezing van de overwegingen van het hof en mist het in zoverre feitelijke grondslag.
2.5.2
Voor zover het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat in deze zaak de betreffende controles op de naleving van de onder 2.2.2 weergegeven gedragsvoorwaarde gedurende de proeftijd van drie jaren maximaal drie keer mogen worden uitgevoerd, dat daarbij niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen en dat de controles niet mogen worden uitgevoerd door een opsporingsambtenaar, is het eveneens tevergeefs voorgesteld. Het hof heeft enerzijds geoordeeld dat het noodzakelijk is om de maximale hoeveelheid en de frequentie van controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers te beperken ter voorkoming van een te ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Anderzijds heeft het hof met het door hem bevolen - desgewenst mede door een deskundige uitgevoerde - reclasseringstoezicht beoogd te bereiken dat binnen dat kader maximale vrijheid wordt gegeven aan de reclassering om te voorkomen dat de verdachte zijn gedrag kan aanpassen aan het aantal en de frequentie van deze controles. Deze oordelen getuigen in het licht van wat onder 2.3 en in het bijzonder 2.4 is vooropgesteld over de daarbij in acht te nemen begrenzingen en gezichtspunten, niet van een onjuiste rechtsopvatting en ze zijn toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat het openbaar ministerie daar een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar voren heeft gebracht over de invulling van het door de reclassering uit te oefenen toezicht op de naleving van de betreffende gedragsvoorwaarde en over de manier waarop opsporingsambtenaren daarbij zouden kunnen worden betrokken zonder dat die betrokkenheid leidt tot een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde.
2.6
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 november 2022.