De ten tijde van het bewezenverklaarde feit van belang zijnde wetgeving is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 18, welke wetgeving op de hier aan de orde zijnde punten niet verschilt van de huidige wetgeving.
- Artikel 14c leden 1, 2, 3 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
14°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.
3. Indien bij de toepassing van artikel 14a een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
(...)
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
(...)
6. De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.”
- Artikel 6:3:14 leden 1, 3, 4 en 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van:
a. voorwaarden die zijn gesteld bij:
(...)
4°. een veroordeling waarin de rechter heeft bepaald dat de straf of maatregel of een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd;
3. De onder toezicht gestelde is verplicht medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht. Bij het houden van toezicht stelt de gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert of de reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid.
4. De stichting, gecertificeerde instelling of reclasseringsinstelling licht het openbaar ministerie in over het gehouden toezicht. Indien blijkt dat de verdachte of de veroordeelde een in het eerste lid bedoelde voorwaarde, straf, maatregel of aanwijzing niet naleeft, niet meewerkt aan het toezicht, of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie en Onze Minister.
5. De officier van justitie kan van een ieder vorderen de inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving, bedoeld in het eerste lid. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.”