ECLI:NL:HR:2021:248

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
19/04588
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bijzondere voorwaarden bij veroordeling voor kinderporno en ontucht met minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het maken van een beroep of gewoonte van het verwerven en in bezit hebben van kinderporno, alsook voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. De Hoge Raad beoordeelde de opgelegde bijzondere voorwaarden, waaronder de verplichting voor de verdachte om mee te werken aan controles van digitale gegevensdragers door de politie. De Hoge Raad oordeelde dat deze bijzondere voorwaarde in strijd was met de wet, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 14c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De voorwaarde was te vaag en gaf niet aan hoe de controles uitgevoerd zouden worden, noch hoe de persoonlijke levenssfeer van de verdachte gewaarborgd zou zijn. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de inbeslaggenomen telefoon onttrokken moest worden aan het verkeer. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling. De overige klachten werden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04588
Datum9 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 september 2019, nummer 20-003448-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de in het kader van de bijzondere voorwaarden opgelegde verplichting tot medewerking aan controles van digitale gegevensdragers door de politie, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarden, voor zover inhoudende dat de “verdachte/veroordeelde zal meewerken aan controles van digitale gegevensdragers door de politie”.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte wegens 1. het maken van een beroep of gewoonte van het verwerven en/of in bezit hebben van - kort gezegd - kinderporno en 2. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met onder meer de bijzondere voorwaarde dat de:
“verdachte/veroordeelde:
(...)
- gedurende de proeftijd mee zal werken aan gesprekken met de reclassering over:
gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen;
gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd;
en hoe hij denkt dit gedrag te voorkomen, in welk kader hij zal meewerken aan controles van digitale gegevensdragers door de politie.”
2.2.2
Verder heeft het hof het volgende beslist:
“Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte/veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.”
2.3.1
Ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde luidde artikel 14c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), voor zover in cassatie van belang:
“Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
14° andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.”
2.3.2
Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c lid 2, onder 14°, Sr dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht.
Zo’n voorwaarde dient voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift te formuleren. Zij kan niet geacht worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (vgl. HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215).
2.4
De door het hof gestelde bijzondere voorwaarde is, voor zover deze behelst dat de verdachte/veroordeelde zal meewerken aan controles van digitale gegevensdragers door de politie, in strijd met artikel 14c lid 2, onder 14°, Sr omdat dit onderdeel van de voorwaarde niet voldoet aan de hiervoor onder 2.3.2 weergegeven maatstaven.
In het bijzonder blijkt uit die voorwaarde niet hoe deze zich precies verhoudt met de in de bijzondere voorwaarde bedoelde gesprekken met de reclassering. Ook blijkt daaruit niet met welke frequentie en op welke wijze de controles van de gegevensdragers mogen worden uitgevoerd, welke (politie)functionarissen daarbij betrokken mogen zijn en hoe is gewaarborgd dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte daarbij niet verdergaand wordt beperkt dan nodig is voor het beoogde toezicht.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat de inbeslaggenomen telefoon vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.
3.2
De uitspraak van het hof houdt, voor zover hier van belang, in:
“De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met behulp waarvan het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan (de computer) c.q. waarvan de telefoon bij gebreke van een bekend wachtwoord niet kon worden onderzocht, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.”
3.3
Zonder nadere motivering is niet begrijpelijk het oordeel van het hof dat de aan het verkeer onttrokken verklaarde telefoon van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De beoordeling door de Hoge Raad van het restant van het derde cassatiemiddel en van het vierde cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste cassatiemiddel niet nodig.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, in welke vernietiging niet is begrepen de beslissing ter zake van de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen computer;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 maart 2021.