ECLI:NL:HR:2021:1403

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
19/05316
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bijzondere voorwaarden en vervangende hechtenis in strafzaak tegen verdachte wegens ontucht met minderjarigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, een 66-jarige man, was veroordeeld voor ontucht met drie minderjarige meisjes. De Hoge Raad beoordeelde de opgelegde bijzondere voorwaarden en de toepassing van vervangende hechtenis in het kader van schadevergoedingsmaatregelen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde toestemming moest geven voor het raadplegen van relevante referenten, omdat deze voorwaarde onvoldoende precies was geformuleerd. De Hoge Raad oordeelde dat deze bijzondere voorwaarde in strijd was met de wet, omdat het hof niet duidelijk had gemaakt hoe deze voorwaarde zich verhoudt tot andere voorwaarden en wie de relevante referenten zijn. De Hoge Raad vernietigde deze bijzondere voorwaarde en besloot zelf de zaak af te doen. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregelen niet correct was toegepast en dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarmee de eerdere uitspraak van het hof gedeeltelijk werd vernietigd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05316
Datum28 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 november 2019, nummer 22-004241-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft:
- de bijzondere voorwaarde “dat de veroordeelde toestemming zal geven relevante referenten te raadplegen”, waarbij de Hoge Raad kan bepalen dat deze voorwaarde komt te vervallen,
- de schadevergoedingsmaatregelen doch uitsluitend voor zover vervangende hechtenis is toegepast, waarbij de Hoge Raad kan bepalen dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast,
en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde “dat de veroordeelde toestemming zal geven relevante referenten te raadplegen” onvoldoende precies is geformuleerd.
3.2.1
Het hof heeft aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 360 dagen, waarvan 333 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, en daarbij als bijzondere voorwaarden gesteld dat de verdachte:
“- gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2006), [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] 2006) en [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] 2007);
- zich gedurende de volledige proeftijd niet zal ophouden met en geen bezoek zal ontvangen van (een) minderjarige(n) zonder aanwezigheid van een andere(n) volwassene(n);
- zich gedurende de volledige proeftijd niet zal bevinden op het speelplein, zijnde het middendeel van het [a-straat] te [plaats];
- toestemming zal geven relevante referenten te raadplegen;
- zich zal melden bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat. noodzakelijk acht;
- zal meewerken, aan een behandelverplichting, ook indien dit inhoudt doorverwijzing naar een forensisch (psychiatrische) polikliniek voor een intake/onderzoek en, indien dit noodzakelijk wordt geacht, het volgen van een ambulante behandeling voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.”
3.2.2
Het hof heeft met betrekking tot de aan de verdachte op te leggen straf onder meer het volgende overwogen:
“Verder heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport van 21 februari 2018. Uit de voormelde rapportage blijkt dat er - gelet op de leefomstandigheden van de verdachte - instabiele factoren aanwezig zijn. De verdachte woont nabij een plein waar kinderen zich ophouden en ook woont één van de slachtoffers bij hem in de straat. De reclassering adviseert aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van - kort gezegd - een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contact- en locatieverbod en de plicht tot het verlenen van toestemming tot het raadplegen van referenten.
(...)
Het hof is - alles afwegende en in het bijzonder gelet op de voormelde persoonlijke omstandigheden van de verdachte - van oordeel dat een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel de door reclassering geadviseerde en door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden verbinden, nu het hof continuering van die voorwaarden - gelet op de omstandigheid dat de verdachte woonachtig is in de nabijheid van de drie slachtoffers - nog geboden acht. Het hof zal voorts - mede gelet op de voormelde woonsituatie - de proeftijd op een periode van 5 jaren bepalen.”
3.3.1
Artikel 14c leden 2, 3 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt, voor zover van belang:
“2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
14° andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.
3. Indien bij de toepassing van artikel 14a een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
(...)
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
6. De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.”
Artikel 6:3:14 leden 1, 3 en 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt, voor zover van belang:
“1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van:
a. voorwaarden die zijn gesteld bij:
(...)
4°. een veroordeling waarin de rechter heeft bepaald dat de straf of maatregel of een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd;
(...)
3. De onder toezicht gestelde is verplicht medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht. (...)
5. De officier van justitie kan van een ieder vorderen de inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving, bedoeld in het eerste lid. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.”
3.3.2
Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c lid 2, onder 14°, Sr dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Zo’n voorwaarde dient voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift te formuleren. (Vgl. HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215.)
3.3.3
Op grond van artikel 14c lid 3, aanhef en onder b, Sr is aan het stellen van een bijzondere voorwaarde van rechtswege onder meer de voorwaarde verbonden dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid van artikel 14c Sr. Daarnaast voorziet artikel 6:3:14 Sv in voorschriften en bevoegdheden in verband met het toezicht op de naleving van aan een voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden. Deze regelingen staan er niet aan in de weg dat – voor zover dat, gelet op de mogelijkheden die de zojuist genoemde wettelijke bepalingen al bieden, aangewezen is – een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c lid 2, onder 14°, Sr wordt gesteld die een gedraging van de veroordeelde betreft en die ertoe strekt het toezicht op (een) andere door de rechter op grond van artikel 14c lid 2 Sr gestelde bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen. Ook hierbij geldt dat het moet gaan om een voldoende precies geformuleerd gedragsvoorschrift. Dat gedragsvoorschrift mag niet verder strekken dan voor het toezicht op de naleving van de andere bijzondere voorwaarde(n) noodzakelijk is.
3.4
De door het hof gestelde bijzondere voorwaarde “dat de veroordeelde toestemming zal geven relevante referenten te raadplegen” voldoet niet aan de onder 3.3 genoemde eisen en is daarom in strijd met artikel 14c lid 2, onder 14°, Sr. Het hof heeft immers in het midden gelaten hoe die voorwaarde zich precies verhoudt tot de overige door het hof gestelde bijzondere voorwaarden en de al beschikbare mogelijkheden om toezicht op de naleving van die voorwaarden te houden. Bovendien heeft het hof door uitsluitend te bepalen dat de verdachte toestemming moet geven voor het raadplegen van “relevante referenten” onder meer niet duidelijk gemaakt wie als zodanige referenten kunnen worden aangemerkt en met welk doel deze referenten (mogen) worden benaderd.
3.5
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen en de bijzondere voorwaarde vernietigen.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
4.2
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
4.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de bijzondere voorwaarde dat “de veroordeelde toestemming zal geven relevante referenten te raadplegen” en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregen ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering, M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 september 2021.