ECLI:NL:HR:2020:1215

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
19/00282
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bijzondere voorwaarden bij veroordeling voor kinderporno

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor het verspreiden, verwerven, in bezit hebben van en zich toegang verschaffen tot kinderporno, meermalen gepleegd, en kreeg een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren. De bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden, werden door de Hoge Raad beoordeeld. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bijzondere voorwaarde die de verdachte verplichtte om maximaal tweemaal per jaar zijn woning en digitale gegevensdragers toegankelijk te maken voor reclasserings- en politiemedewerkers. De Hoge Raad oordeelde dat deze bijzondere voorwaarde in strijd was met artikel 14c, lid 2 onder 14°, van het Wetboek van Strafrecht, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van precisie en relevantie ten aanzien van het gedrag van de veroordeelde. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00282
Datum7 juli 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 juni 2018, nummer 22/003538-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I. Jonkers, advocaat te Den Haag, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bijzondere voorwaarde dat “de veroordeelde maximaal tweemaal per jaar in het kader van controle van zijn digitale gegevensdragers aan de reclassering en eventueel door de reclassering uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaft tot zijn woning, waarbij de veroordeelde dan op verzoek van de reclassering al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking moet stellen dan wel overhandigen aan de reclasserings- of politiemedewerkers. De veroordeelde moet de reclassering dan wel de door hen uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden.”, in zoverre tot zodanige op artikel 440 van het Wetboek van Strafvordering gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het middel klaagt dat het hof in strijd met artikel 14c lid 2 onder 14°, Sr in verbinding met 14d (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf heeft verbonden, die buiten het wettelijk kader valt.
3.2.1
Het hof heeft de verdachte wegens het verspreiden, verwerven, in bezit hebben en zich met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen van – kort gezegd – kinderporno, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren met bijzondere voorwaarden als in zijn uitspraak omschreven.
3.2.2
Bij de beoordeling in cassatie zijn in het bijzonder de volgende bijzondere voorwaarden die het hof heeft gesteld van belang ter beoordeling van het cassatiemiddel.
(i) “Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd op welke wijze dan ook:
- onthoudt van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen,
- zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen,
- zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd, terwijl het daarop uitgeoefende toezicht de afspraak omvat dat de veroordeelde geen wisprogramma’s op zijn digitale apparatuur mag hebben of gebruiken.”
En:
(ii) “Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde maximaal tweemaal per jaar in het kader van controle van zijn digitale gegevensdragers aan de reclassering en eventueel door de reclassering uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaft tot zijn woning, waarbij de veroordeelde dan op verzoek van de reclassering, al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking moet stellen dan wel overhandigen aan de reclasserings- of politiemedewerkers. De veroordeelde moet de reclassering dan wel de door hen uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden.”
3.3.1
Het ten tijde van de bewezenverklaarde feiten toepasselijke wettelijk kader is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 19.
3.3.2
Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c, lid 2 onder 14°, Sr dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht (vgl. ten aanzien van artikel 14c, lid 2 onder 5° (oud), Sr, HR 26 november 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB6079).
Zo’n voorwaarde dient voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift te formuleren. Zij kan niet geacht worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (vgl.HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:302).
3.4
De hiervoor onder (ii) door het hof gestelde bijzondere voorwaarde is in strijd met artikel 14c, lid 2 onder 14°, Sr omdat deze voorwaarde niet voldoet aan de hiervoor onder 3.3.2 weergegeven maatstaven.
Voor zover het hof met het formuleren van dit gedragsvoorschrift zou hebben beoogd het toezicht op de naleving van de onder (i) weergegeven bijzondere voorwaarde te regelen, heeft het hof dat niet voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht, terwijl het hof dan evenmin voldoende precies heeft geformuleerd dat het onderzoek aan de gegevensdragers – en het daarmee verbonden verlenen van toegang tot de woning en de gegevensdragers – beperkt dient te blijven tot dat toezicht op de naleving van die bijzondere voorwaarde en evenmin voldoende precies heeft geformuleerd op welke wijze dat onderzoek aan de gegevensdragers mag worden uitgevoerd en welke functionarissen daarbij de reclassering (technische) ondersteuning mogen bieden, teneinde te waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte niet meer dan nodig voor het beoogde toezicht wordt beperkt.
3.5
Het middel slaagt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2020.