3.3Deze oordelen (1)-(3) van het hof worden achtereenvolgens door de onderdelen 4, 8 en 13 bestreden.
(1) Heeft Euronext in strijd gehandeld met art. 7:611 BW? (onderdeel 4)
Heeft Euronext in strijd gehandeld met art. 7:611 BW door schending van art. 58 Pw? (onderdeel 4.2)
3.4.1Onderdeel 4.2 bestrijdt het oordeel van het hof in rov. 3.5.3 en 3.5.4 dat Euronext in strijd heeft gehandeld met art. 7:611 BW doordat zij haar uit art. 58 Pw voortvloeiende verplichting niet heeft nageleefd. Het onderdeel klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat art. 58 Pw alleen van toepassing is op pensioenuitvoerders en zich niet richt tot Euronext.
3.4.2Indien sprake is van pensioenaanspraken, brengt het einde van de arbeidsovereenkomst mee dat de rechtsverhouding tussen partijen, zij het met gewijzigde hoedanigheid van partijen, wordt voortgezet in de pensioenovereenkomst.Art. 7:611 BW, waarin de norm van goed werkgeverschap is neergelegd, is van toepassing op de pensioenovereenkomst als onderdeel van de arbeidsovereenkomst, ook nadat de arbeidsovereenkomst voor het overige is geëindigd.
3.4.3Art. 13 Pw houdt in dat in de pensioenovereenkomst wordt bepaald of er toeslagen worden verleend en, zo ja, wat het ambitieniveau is en welke voorwaarden gelden bij de toeslagverlening. Art. 23 Pw schrijft voor dat de werkgever de pensioenovereenkomst onderbrengt bij een pensioenuitvoerder, dat wil zeggen een pensioenfonds of een verzekeraar. De pensioenuitvoerder heeft op grond van art. 32 Pw tot taak de pensioenovereenkomst, en daarmee ook het daarin bepaalde over de toeslagverlening, uit te voeren. Art. 58 Pw, dat ziet op gelijke behandeling bij toeslagen, behoort tot de algemene bepalingen met betrekking tot de pensioenuitvoerder (hoofdstuk 4 Pw).
3.4.4In rov. 3.5.3, eerste en tweede volzin, heeft het hof op zichzelf met juistheid (zie hiervoor in 3.4.2) overwogen dat Euronext zich jegens de gewezen deelnemers en gepensioneerden dient te gedragen als een goed werkgever (art. 7:611 BW). Daarbij mag Euronext, aldus het hof, niet afwijken van dwingendrechtelijke bepalingen van de Pensioenwet. In rov. 3.5.3 en rov. 3.5.4 heeft het hof vervolgens onder meer overwogen dat en waarom Euronext in strijd heeft gehandeld met art. 58 Pw.
Voor zover de overwegingen van het hof in rov. 3.5.3 en 3.5.4 zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat art. 58 Pw een verplichting op Euronext als werkgever legt, gaan zij uit van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals blijkt uit de opneming van art. 58 Pw in hoofdstuk 4 van de Pensioenwet (zie hiervoor in 3.4.3), richt art. 58 Pw zich tot de pensioenuitvoerder en niet tot de werkgever. De hiervoor in 3.4.1 vermelde klacht slaagt derhalve.
3.4.5Onderdeel 4.2 klaagt verder dat het hof heeft miskend dat art. 58 Pw toestaat dat onderscheid wordt gemaakt naar het moment waarop de dienstbetrekking is geëindigd en dat art. 58 Pw geen verplichting bevat een indexatieperspectief te creëren of te behouden voor de leden van VPE (dan wel alle gewezen deelnemers) als dit voor de op 1 januari 2014 nog in dienst zijnde werknemers is gecreëerd. Ook klaagt het onderdeel dat art. 58 Pw niet ziet op actieven en daarmee ook niet kan worden ontdoken door een nieuwe pensioenregeling aan te bieden aan de actieven.
3.4.6Art. 58 lid 1 Pw bepaalt dat indien een ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, het ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die wel gewezen deelnemer is geweest in dezelfde mate wordt verhoogd indien zij in dezelfde pensioenregeling hebben deelgenomen. Art. 58 lid 3 Pw bepaalt dat indien een ouderdomspensioenrecht wordt verhoogd door middel van een toeslag, de aanspraak op ouderdomspensioen van een gewezen deelnemer die in dezelfde pensioenregeling heeft deelgenomen in dezelfde mate wordt verhoogd.
3.4.7Enkele in art. 58 Pw voorkomende begrippen zijn gedefinieerd in art. 1 Pw. Onder ‘gewezen deelnemer’ is te verstaan: de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens een pensioenuitvoerder. De ‘gewezen deelnemer’ moet worden onderscheiden van de ‘deelnemer’: de werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder. Onder ‘pensioenregeling’ is te verstaan: een pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst.
3.4.8In de parlementaire geschiedenis is over art. 58 lid 1 Pw onder meer het volgende opgemerkt:
“Het eerste lid ziet op de gelijke behandeling tussen degenen die tot hun pensioendatum deelnemer in de pensioenregeling zijn geweest en degenen die voor hun pensionering met ontslag waren gegaan. Deze groepen worden ook wel aangeduid met de term ‘actief-gepensioneerden’ en ‘slapers-gepensioneerden’. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat die verplichting tot gelijke behandeling inhoudt dat een slaper-gepensioneerde niet slechter af mag zijn dan een actief-gepensioneerde, maar geldt het omgekeerde niet.”
3.4.9Over art. 58 lid 3 Pw is onder meer het volgende opgemerkt:
“Dit lid ziet op de gelijke behandeling tussen gewezen deelnemers en gepensioneerden, met dien verstande dat de gewezen deelnemer niet slechter af mag zijn dan de gepensioneerde. Het omgekeerde geldt niet.”
3.4.10Over het in art. 58 lid 1 en 3 Pw vermelde toepassingsvereiste van ‘deelgenomen hebben in dezelfde pensioenregeling’ is in de parlementaire geschiedenis onder meer het volgende opgemerkt:
“De eis (…) dat de betrokkenen in dezelfde pensioenregeling moeten hebben deelgenomen geldt ook op grond van de PSW (Hoge Raad: de Pensioen- en Spaarfondsenwet, voorloper van de Pensioenwet). Denkbaar is dat een werkgever twee pensioenregelingen heeft voor verschillende categorieën deelnemers. Indien bijvoorbeeld toeslagen worden verleend aan de actief-gepensioneerden uit de ene regeling kunnen de slapers-gepensioneerden uit de andere pensioenregeling daaraan geen recht op gelijke behandeling ontlenen.”
3.4.11In rov. 3.5.3 heeft het hof overwogen dat Euronext voor de bij haar op 1 januari 2014 nog in dienst zijnde werknemers, van wie de bij PMA ondergebrachte pensioenaanspraken (net als de pensioenaanspraken en rechten van de gewezen deelnemers en gepensioneerden) door PMA zijn overgedragen aan Delta Lloyd, een indexatiedepot heeft gevormd bij Delta Lloyd voor het verlenen van indexaties op hun uitgestelde pensioenaanspraken en -rechten na uitdiensttreding bij Euronext. Verder heeft het hof in rov. 3.5.3 met betrekking tot de pensioenaanspraken van deze werknemers overwogen dat de tot 1 januari 2014 in de door PMA uitgevoerde pensioenregeling opgebouwde pensioenaanspraken vanaf 1 januari 2014 in art. 2 lid 6 onder e van de CAO, in art. 7 lid 3 onder 5 van het Reglement Pensioencommissie en art. 15 lid 5 van de uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd gelijk worden behandeld met de na 1 januari 2014 opgebouwde pensioenaanspraken voor de toepassing van de loonindexatie tijdens de opbouwfase en prijsindexatie na uitdiensttreding of pensionering.
3.4.12Uit het hiervoor in 3.4.11 overwogene volgt dat het hof tot uitgangspunt neemt dat voor de op 1 januari 2014 actieven prijsindexatie van de (ook bij PMA opgebouwde) pensioenaanspraken en rechten na uitdiensttreding of pensionering plaatsvindt op grond van de pensioenregeling die is vastgelegd in “de CAO”, door het hof in rov. 3.8 aangeduid als de “CAO 2014”. Deze CAO 2014 is derhalve niet dezelfde pensioenregeling als de pensioenregeling in het personeelshandboek (zie hiervoor in 2.1 onder (i)) die haar weerslag heeft gekregen in het pensioenreglement 2006 van PMA (zie hiervoor in 2.1 onder (viii)), en de pensioenregeling in de CAO 2012 (zie hiervoor in 2.1 onder (iii)) zoals door PMA neergelegd in het pensioenreglement 2012 (zie hiervoor in 2.1 onder (viii)).
3.4.13Bij het zojuist bedoelde uitgangspunt brengt art. 58 lid 1 en lid 3 Pw (zie hiervoor in 3.4.6) slechts het volgende mee. Als een ouderdomspensioenrecht van een ‘actief-gepensioneerde’ die op of na 1 januari 2014 bij Euronext in dienst was, wordt verhoogd op grond van de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014, moet in dezelfde mate verhoging plaatsvinden van het ouderdomspensioenrecht van een ‘slaper-gepensioneerde’: de gepensioneerde die voor zijn pensionering gewezen deelnemer in diezelfde pensioenregeling is geweest (lid 1). Als een ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die op of na 1 januari 2014 bij Euronext in dienst was, wordt verhoogd op grond van de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014, moet in dezelfde mate verhoging plaatsvinden van de aanspraak op ouderdomspensioen van een nog niet gepensioneerde, gewezen deelnemer in diezelfde pensioenregeling (lid 3).
De woorden ‘indien zij in dezelfde pensioenregeling hebben deelgenomen’ in art. 58 lid 1 Pw en de woorden ‘die in dezelfde pensioenregeling heeft deelgenomen’ in art. 58 lid 3 Pw moeten immers aldus worden begrepen dat de verhoging door middel van toeslagen voor een slaper-gepensioneerde resp. een gewezen deelnemer op gelijke wijze moet plaatsvinden als die voor een (actief-)gepensioneerde indien zij hebben deelgenomen – deelnemer zijn geweest – in dezelfde pensioenregeling als die op grond waarvan het ouderdomspensioenrecht van de (actief)gepensioneerde wordt verhoogd. Dat dit vereiste zo moet worden begrepen volgt ook uit de parlementaire geschiedenis bij art. 58 lid 1 Pw, waarin is opgemerkt dat het eerste lid ziet op de gelijke behandeling tussen degenen die tot hun pensioendatum deelnemer in ‘de’ pensioenregeling zijn geweest en degenen die voor hun pensionering met ontslag waren gegaan (zie hiervoor in 3.4.8). Verder blijkt dit uit de opmerking in de parlementaire geschiedenis dat denkbaar is dat een werkgever twee pensioenregelingen heeft voor verschillende categorieën deelnemers en dat indien bijvoorbeeld toeslagen worden verleend aan de actief-gepensioneerden uit de ene regeling, de slapers-gepensioneerden uit de andere pensioenregeling daaraan geen recht op gelijke behandeling kunnen ontlenen (zie hiervoor in 3.4.10).
3.4.14Uit art. 58 lid 1 en lid 3 Pw volgt niet dat gewezen deelnemers en gepensioneerden op gelijke wijze moeten worden behandeld als actieven. Die bepalingen verzetten zich immers, gelet op de bewoordingen ervan en de parlementaire geschiedenis, alleen tegen een onderscheid dat kan ontstaan in het geval van verhoging van een ouderdomspensioen
rechtdoor middel van een toeslag (zie hiervoor in 3.4.6, 3.4.8-3.4.9). Verhoging van pensioen
aansprakenvan bij Euronext op 1 januari 2014 actieven door middel van een toeslag kan dus niet leiden tot een door art. 58 lid 1 en lid 3 Pw verboden onderscheid.
3.4.15Evenmin volgt uit art. 58 lid 1 en lid 3 Pw dat als een ouderdomspensioenrecht van een (actief)gepensioneerde die op 1 januari 2014 als werknemer bij Euronext in dienst was, wordt verhoogd op grond van de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014, het ouderdomspensioenrecht of de aanspraak op ouderdomspensioen van personen die voor 1 januari 2014 gepensioneerde of gewezen deelnemer in de door PMA (en na de collectieve waardeoverdracht Delta Lloyd) uitgevoerde pensioenregelingen zijn geworden, in dezelfde mate moet worden verhoogd. Deze personen hebben immers niet deelgenomen in de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014 waarin de toeslagen hun grondslag vinden, zodat niet voldaan wordt aan het vereiste van ‘deelgenomen hebben in dezelfde pensioenregeling’ (zie hiervoor in 3.4.12-3.4.13). Daarbij is voor de toepassing van art. 58 lid 1 en lid 3 Pw niet relevant dat een onder de CAO 2014 (actief-)gepensioneerde die tot 1 januari 2014 deelnemer is geweest in de door PMA uitgevoerde pensioenregelingen waarin ook de leden van VPE hebben deelgenomen, voor onder die pensioenregelingen opgebouwde pensioenrechten toeslagen op grond van de CAO 2014 kan krijgen. Die toeslagen vinden hun grondslag immers evenmin in de door PMA uitgevoerde pensioenregelingen, waarin ook de leden van VPE hebben deelgenomen, maar in de pensioenregeling van de CAO 2014, waarin alleen de op of na 1 januari 2014 actieven deelnemen of hebben deelgenomen.
3.4.16In het door het onderdeel bestreden oordeel van het hof in rov. 3.5.3 dat, nu Euronext ervoor heeft gekozen om ‘sommige gewezen deelnemers’ in de door PMA uitgevoerde pensioenregelingen 2006 en 2012, namelijk de op 1 januari 2014 actieven, anders te behandelen dan ‘andere gewezen deelnemers en gepensioneerden’ in die pensioenregelingen, Euronext heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 58 Pw, wordt miskend wat hiervoor in 3.4.13-3.4.15 is uiteengezet.
Dit geldt ook voor het daarop voortbouwende oordeel van het hof in rov. 3.5.4 dat Euronext op grond van art. 58 Pw gehouden is om met Delta Lloyd als opvolgende uitvoerder van de oorspronkelijk door PMA uitgevoerde pensioenregeling een (aanvullende) uitvoeringsovereenkomst af te sluiten waarin een gelijkwaardige indexatieregeling wordt vastgelegd voor alle pensioenaanspraken en rechten van gewezen deelnemers en gepensioneerden die (nog) niet worden bestreken door de indexatieregeling in de uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd voor de toekomstige opbouw na 1 januari 2014 en de indexatieregeling voor de voor 1 januari 2014 bij PMA opgebouwde pensioenaanspraken. Hetzelfde geldt voor het voortbouwende oordeel van het hof in rov. 3.5.4 dat het anders wel heel eenvoudig zou zijn voor een werkgever om art. 58 Pw te ontduiken door aan de actieven een nieuwe pensioenregeling aan te bieden en die te laten uitvoeren door een nieuwe uitvoerder en daarbij alleen de opgebouwde aanspraken van actieven in de indexatieregeling te betrekken.
3.4.17De hiervoor in 3.4.5 weergegeven klachten van onderdeel 4.2 slagen dan ook.
Heeft Euronext in strijd met art. 7:611 BW gehandeld door schending van art. 23 Pw? (onderdeel 4.3)
3.4.18Onderdeel 4.3 richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.5.3 dat Euronext miskent dat art. 23 Pw dwingend voorschrijft dat zij een uitvoeringsovereenkomst sluit en in stand houdt voor de opgebouwde pensioenaanspraken van haar (gewezen) werknemers en gepensioneerden en het oordeel in rov. 3.5.4 dat art. 23 Pw voorschrijft dat Euronext de door haar met haar werknemers gesloten pensioenovereenkomsten bij een toegelaten uitvoerder onderbrengt door onmiddellijk een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst te sluiten en in stand te houden. Volgens de klacht zijn deze oordelen rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk indien zij inhouden dat Euronext is tekortgeschoten in haar verplichting de uitvoeringsovereenkomst met PMA te continueren of een nieuwe uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd te sluiten voor de op 1 januari 2014 niet meer actieven.
3.4.19Art. 23 lid 1 Pw bepaalt onder meer dat een werkgever een pensioenovereenkomst, uiterlijk wanneer een werknemer pensioenaanspraken verwerft, onderbrengt door onmiddellijk een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst te sluiten met en in stand te houden bij een pensioenuitvoerder. In de parlementaire geschiedenis is over art. 23 lid 1 Pw opgemerkt dat de werkgever de plicht heeft om een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder in stand te houden zolang er sprake is van verwerving van pensioenaanspraken.
3.4.20In de parlementaire geschiedenis van art. 1 Pw is opgemerkt dat er geen sprake meer is van het verwerven van pensioenaanspraken indien een pensioenrecht of -aanspraak uitsluitend groeit door de toekenning van toeslagen. Ook is daarin opgemerkt dat wanneer de dienstbetrekking van een werknemer wordt beëindigd en zijn aanspraak nog niet is afgefinancierd, de verwerving wordt beëindigd, maar de financiering van de aanspraak nog moet worden voltooid. Omdat de verwerving eindigt, wordt de werknemer gewezen deelnemer. Ook na de pensionering kan een pensioen nog groeien, maar ook dan wordt er niet meer gesproken over verwerving van pensioen.
3.4.21Uit de hiervoor in 3.4.19-3.4.20 weergegeven parlementaire geschiedenis volgt dat een gewezen deelnemer en een pensioengerechtigde niet langer pensioenaanspraken verwerven. Verder volgt daaruit dat de werkgever op grond van art. 23 Pw een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder dient te sluiten en in stand te houden zolang er sprake is van verwerving van pensioenaanspraken.
3.4.22De verplichting voor Euronext op grond van art. 23 Pw (zie hiervoor in 3.4.19) strekte dus niet zover dat zij bij opzegging van de uitvoeringsovereenkomst met PMA gehouden was om niet alleen voor de op 1 januari 2014 actieven – voor wie de verwerving van pensioenaanspraken nog niet was geëindigd – maar ook, zoals het hof heeft geoordeeld, voor degenen die al voor 1 januari 2014 gepensioneerde of gewezen deelnemer waren geworden – en voor wie de verwerving van pensioenaanspraken dus al wel was geëindigd – de uitvoeringsovereenkomst met PMA in stand te houden dan wel een nieuwe uitvoeringsovereenkomst te sluiten.
Het in de overwegingen van het hof in rov. 3.5.3 en 3.5.4 besloten liggende oordeel dat art. 23 Pw Euronext ertoe verplichtte de uitvoeringsovereenkomst met PMA te continueren of een nieuwe uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd te sluiten voor de op 1 januari 2014 niet meer actieven, geeft dus blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De klacht van onderdeel 4.3 slaagt dan ook.
Heeft Euronext gehandeld in strijd met art. 7:611 BW omdat zij geen alternatief heeft gezocht voor uitvoering van de gehele pensioenovereenkomst? (onderdeel 4.1)
3.4.23Onderdeel 4.1 richt zich tegen rov. 3.5.3. Het onderdeel klaagt onder meer dat voor zover het hof daarin heeft geoordeeld dat Euronext de uitvoeringsovereenkomst niet had mogen beëindigen alvorens een regeling was getroffen voor behoud van het indexatieperspectief ten aanzien van de pensioenaanspraken en rechten van de leden van VPE, dit oordeel onbegrijpelijk is. Het onderdeel wijst erop dat, zoals Euronext in feitelijke instanties heeft gesteld, er voor Euronext geen wettelijke of contractuele verplichting meer bestond om in de tekorten van PMA bij te dragen. De pensioenrechten en aanspraken waren volledig ‘afgefinancierd’ en indexaties dienden volledig uit de beleggingsresultaten te worden voldaan. Tegen die achtergrond kan volgens de klacht uit de norm van goed werkgeverschap voor Euronext geen verplichting worden afgeleid om een financiële bijdrage te leveren die ertoe kan leiden dat de leden van VPE mogelijk aanspraak kunnen maken op indexatie.
3.4.24Opzegging van een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder door een werkgever is in beginsel mogelijk, ongeacht of de uitvoeringsovereenkomst voorziet in een regeling van opzegging.Dit laat onverlet dat de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een werkgever – hoewel bevoegd tot het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst – door op te zeggen of door op te zeggen zonder daarbij nadere maatregelen of voorzieningen te treffen, zich niet als goed werkgever gedraagt.
3.4.25Het hof heeft in rov. 3.5.3 overwogen dat juist omdat in de onderhavige pensioenovereenkomsten naast de nominale pensioentoezegging ook een indexatieperspectief was gegeven, het op de weg van Euronext lag om bij de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst met PMA een alternatief te zoeken voor de uitvoering van de gehele pensioenovereenkomst en Euronext geen genoegen mocht nemen met de overdracht van PMA aan Delta Lloyd van de (gekorte) nominale pensioenaanspraken. De overdracht van de nominale pensioenaanspraken en -rechten door PMA aan Delta Lloyd op 31 december 2013 leidde immers niet tot een (rechtsgeldige) eenzijdige wijziging van de op dat moment bestaande pensioenovereenkomst(en) tussen Euronext en haar (gewezen) werknemers en gepensioneerden, waaronder de leden van VPE, aldus het hof.
3.4.26Dit door de klacht bestreden oordeel berust kennelijk op de gedachte, zoals onderdeel 4.1 naar voren brengt, dat Euronext de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden doordat zij bij de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van haar (voormalige) werknemers door niet te voorzien in een regeling tot behoud van het indexatieperspectief ten aanzien van hun pensioenaanspraken en -rechten. Uit de beslissing van het hof blijkt niet hoe dit oordeel zich verhoudt tot de hiervoor in 3.4.23 genoemde – door het hof niet verworpen – stellingen van Euronext. Aldus heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Voor zover het hof aan dit oordeel mede ten grondslag heeft gelegd dat Euronext art. 23 Pw heeft geschonden, volgt uit het slagen van onderdeel 4.3 (zie hiervoor in 3.4.22) dat het hof dit ten onrechte heeft gedaan. De hiervoor in 3.4.23 weergegeven klacht van onderdeel 4.1 slaagt derhalve.
3.4.27Onderdeel 4.5 bouwt voort op de klachten van de onderdelen 4.1, 4.2 en 4.3 en slaagt ook.
(2) Was Euronext op grond van de samenhang tussen de pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst en de pensioenreglementen gehouden aan PMA betalingen te (blijven) verrichten? (onderdeel 8)
3.5.1Onderdeel 8.1 richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.5.12 dat de samenhang tussen de pensioenovereenkomst, de ter uitvoering daarvan gesloten uitvoeringsovereenkomst met PMA en de vastlegging van de verplichtingen van PMA tegenover haar (gewezen) deelnemers en gepensioneerden in de pensioenreglementen 2006 en 2012, ertoe leidt dat Euronext op grond van de pensioenovereenkomst gehouden was om aan PMA al die betalingen te blijven verrichten die nodig waren om de pensioenovereenkomst na te komen. Het gaat dan, aldus het hof, om betaling van (i) de met PMA overeengekomen premieopslag van 10% van de verschuldigde premie voor de basispensioenregeling totdat volledige indexatie, zowel voor de actieven als de inactieven, weer mogelijk zou zijn en kortingen ongedaan gemaakt zouden zijn gemaakt (ii) de uitvoeringskosten voor de tot 1 januari 2014 opgebouwde pensioenrechten en aanspraken en (iii) eventuele andere incidentele betalingen. Volgens de klacht is dit oordeel rechtens onjuist, omdat Euronext de uitvoeringsovereenkomst met PMA kon beëindigen en aan al haar uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.
3.5.2Het onderbrengen van de pensioenovereenkomst bij een pensioenuitvoerder mondt uit in een driepartijenverhouding. De driepartijenverhouding wordt gevormd door de rechtsbetrekking tussen werkgever en werknemer op basis van de pensioenovereenkomst, de rechtsbetrekking tussen werkgever en pensioenuitvoerder tot uitvoering van de pensioenovereenkomst op basis van de uitvoeringsovereenkomst en de rechtsbetrekking tussen pensioenuitvoerder en pensioen(aanspraak)gerechtigde op basis van het pensioenreglement (deelnemersverhouding). Tussen deze rechtsbetrekkingen bestaat samenhang, maar hetgeen geldt in de ene rechtsbetrekking geldt niet zonder meer ook in de andere rechtsbetrekkingen.
3.5.3Het hof heeft in rov. 3.5.12 kennelijk niet het oog op een verplichting tot premiebetaling, zoals ook strookt met de stelling van Euronext – door het hof niet verworpen – dat de pensioenrechten en aanspraken van de leden van VPE volledig ‘afgefinancierd’ waren (zie hiervoor in 3.4.23 en 3.4.26). Evenmin heeft het hof vastgesteld dat de met de leden van VPE gesloten pensioenovereenkomsten een bepaling bevatten die ertoe strekt dat de in de uitvoeringsovereenkomst vervatte (aanvullende) financiële verplichtingen van Euronext ook jegens de werknemers zouden gelden. Bovendien heeft Euronext de uitvoeringsovereenkomst met PMA opgezegd en vervolgens € 665.000,-- aan PMA betaald als bijdrage in de beëindigingskosten, waarna PMA vervolgens is geliquideerd (zie hiervoor in 2.1 onder (xvii) en (xxi)). Na de opzegging en liquidatie kon PMA geen rechten meer ontlenen aan de in de uitvoeringsovereenkomst met Euronext neergelegde (aanvullende) financiële afspraken. VPE c.s. konden dat derhalve evenmin, ook niet als de pensioenovereenkomsten een bepaling als zojuist bedoeld bevatten.
3.5.4Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 3.5.3 slaagt de klacht van onderdeel 8.1.
3.5.5De klacht van onderdeel 8.4 bouwt voort op onderdeel 8.1 en slaagt ook.
(3) Hebben de VPE-leden op grond van een derdenbeding in de uitvoeringsovereenkomst recht op nakoming van de uitvoeringsovereenkomst door Euronext? (onderdeel 13)
3.6.1Onderdeel 13.2 richt zich tegen de gegrondbevinding van de derde grief van VPE c.s., gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat VPE c.s. jegens Euronext geen beroep op nakoming van de uitvoeringsovereenkomst toekomt omdat de leden van VPE geen partij zijn bij de uitvoeringsovereenkomst. Het onderdeel klaagt dat het desbetreffende oordeel van het hof (in rov. 3.5.18) rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk is. Het hof heeft volgens de klacht miskend dat leden van VPE als begunstigde of derde partij geen recht hebben op nakoming van de uitvoeringsovereenkomst met PMA op grond van art. 6:253 BW, omdat een dergelijke begunstiging niet direct voortvloeit uit het systeem van de Pensioenwet maar contractueel dient te zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst. Voor zover het hof heeft beslist dat dit laatste het geval is, is de beslissing van het hof onbegrijpelijk in het licht van de stelling van Euronext dat in de uitvoeringsovereenkomst geen derdenbeding is opgenomen op grond waarvan leden van VPE aanspraak kunnen maken op de gestelde betalingsverplichtingen van Euronext jegens PMA.
3.6.2De Pensioenwet berust op het uitgangspunt dat de werknemer jegens de pensioenuitvoerder recht heeft op de pensioenaanspraken en uitkeringen die de werkgever ten behoeve van hem in de uitvoeringsovereenkomst heeft bedongen. Deze begunstiging in de uitvoeringsovereenkomst is aan te merken als derdenbeding als bedoeld in art. 6:253 lid 1 BW.De werknemer aanvaardt, door het sluiten van de pensioenovereenkomst met de werkgever, de begunstiging (het derdenbeding) in de uitvoeringovereenkomst.Na aanvaarding van het derdenbeding geldt de werknemer op grond van art. 6:254 lid 1 BW als partij bij de uitvoeringsovereenkomst.
3.6.3De begunstiging heeft betrekking op het in de uitvoeringsovereenkomst opgenomen recht op een pensioenuitkering.De enkele omstandigheid dat een werknemer door aanvaarding van de begunstiging op grond van art. 6:254 lid 1 BW als partij bij de uitvoeringsovereenkomst geldt, brengt niet mee dat de werknemer op die grond jegens de werkgever recht heeft op nakoming van diens in de uitvoeringsovereenkomst neergelegde (financiële) verplichtingen jegens de pensioenuitvoerder. Een zodanig recht op nakoming vloeit ook niet voort uit de Pensioenwet.
3.6.4Het hof baseert zijn oordeel dat de derde grief in het incidenteel appel van VPE c.s. gegrond is, onder meer op de overwegingen dat de begunstiging direct voortvloeit uit het systeem van de Pensioenwet en in beginsel meebrengt dat de werknemers van Euronext, na aanvaarding van het derdenbeding door toetreding tot de pensioenovereenkomst partij zijn bij de uitvoeringsovereenkomst. Deze overwegingen geven in het licht van hetgeen hiervoor in 3.6.3 is overwogen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.6.5De klacht van onderdeel 13.2 slaagt dus.
Onderdeel 14