ECLI:NL:HR:2021:212
Hoge Raad
- Cassatie
- M.E. van Hilten
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- E.F. Faase
- Rechtspraak.nl
Herziening van de teruggaaf van dividendbelasting door een Oostenrijkse Privatstiftung
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de teruggaaf van dividendbelasting door een Oostenrijkse Privatstiftung. De belanghebbende, een eigennützige Privatstiftung, had verzocht om teruggaaf van dividendbelasting die was ingehouden op dividenden die door een in Nederland gevestigde besloten vennootschap waren uitgekeerd. De Staatssecretaris van Financiën had deze verzoeken afgewezen, omdat de oprichter van de stichting als de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden werd beschouwd, en niet de stichting zelf.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de belanghebbende geen recht had op teruggaaf van dividendbelasting. De Hoge Raad bevestigde dat, indien een derde (in dit geval de oprichter) over het vermogen van de stichting kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen, deze derde als de uiteindelijk gerechtigde moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de stichting niet als opbrengstgerechtigde kan worden beschouwd voor de heffing van dividendbelasting.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal P.J. Wattel gevolgd, die had geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Het arrest is openbaar uitgesproken en de uitspraak is aan de betrokken partijen meegedeeld.