ECLI:NL:HR:2021:1667
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over heffingsmaatstaf onroerendezaakbelastingen en woondelenvrijstelling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de onroerendezaakbelastingen (OZB) en de woondelenvrijstelling. Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 juli 2020, waarin het Hof had geoordeeld dat de heffingsmaatstaf voor de OZB-gebruiker moest worden vastgesteld op € 207.000, na vermindering van de WOZ-waarde met de waarde van de woondelen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, had een verweerschrift ingediend en de Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman had geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte was uitgegaan van de waarde van de woondelen zoals vermeld in een rapport van 25 maart 2019. De Hoge Raad stelde vast dat de heffingsmaatstaf voor de OZB-gebruiker moet worden gebaseerd op de in de WOZ-beschikking vastgestelde waarde, en dat de woondelenvrijstelling niet hoger kan zijn dan de waarde van de woondelen die in die WOZ-waarde is begrepen. De klacht van het Bestuur slaagde, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.
De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en vier andere raadsheren, en werd in het openbaar uitgesproken op 26 november 2021.