4.0.Belanghebbende heeft in zijn nader stuk van 26 april 2020 verzocht dat taxatiekaarten van een aantal objecten naar waardpeildatum 1 januari 2016 door de heffingsambtenaar worden overgelegd. Belanghebbende heeft daarbij niet gesteld dat de objecten, genoemd in bijlage 5 bij het nader stuk, met de onroerende zaak vergelijkbare objecten zijn. Evenmin heeft belanghebbende gemotiveerd dat deze objecten vergelijkbaar zijn. De enkele opmerking dat het gaat om objecten binnen het BSOB gebied die in 2015 en 2016 zijn verkocht acht het hof in dit verband niet voldoende. Daar komt bij dat de heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld dat op de taxatiekaarten uitsluitend de WOZ-waarde van de objecten zijn vermeld en dat hij ook niet beschikt over alle gegevens. Gelet op het voorgaande gaat het hof aan het verzoek van belanghebbende voorbij.
Ten aanzien van het geschil
4.1.1.De waarde van een onroerende zaak wordt bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (de waarde in het economische verkeer).De waarde van een onroerende zaak die niet tot woning dient, wordt bepaald op de vervangingswaarde, indien dit leidt tot een hogere waarde dan de waarde in het economische verkeer.
4.1.2.Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op de waarde in het economische verkeer. Het hof volgt partijen hierin omdat dit standpunt, dat van gemengde aard is, niet noodzakelijkerwijs onjuist is.
4.1.3.Partijen verschillen van mening over de vraag hoe de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak moet worden bepaald. De heffingsambtenaar wenst de waarde te bepalen door een methode van systematische vergelijking toe te passen, waarbij een vergelijking plaatsvindt (i) met landelijke kengetallen die zijn opgesteld na een analyse van verkoopgegevens van agrarische objecten uit heel Nederland (aan de hand van de Taxatiewijzer) en (ii) met verkoopgegevens van zes varkenshouderijen in de regio. Belanghebbende bepleit een waardebepaling aan de hand van de “Taxatie instructie varkens” die is opgenomen in bijlage 4 van de Taxatiewijzer. De vraag is welke waarderingsmethode moet worden gevolgd.
4.1.4.Over de wijze waarop de waarde in het economische verkeer wordt bepaald, heeft de Hoge Raadhet volgende geoordeeld:
“Dit waardebegrip is ontleend aan de bepalingen in de Gemeentewet betreffende de onroerendezaakbelastingen en leidt, zoals vermeld in de Memorie van toelichting (…), tot een bedrag dat overeenkomt met de prijs die door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding. De in de Uitvoeringsregeling [instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken] neergelegde regels voor de onderbouwing en de uitvoering van de waardebepaling, die berusten op artikel 20, lid 2, van de Wet WOZ en het bijbehorende Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, bevatten - blijkens de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.1 tot en met 3.4 weergegeven wetsgeschiedenis met het oog op de uniformiteit van wetstoepassing voorgeschreven - hulpmiddelen om te bereiken dat dit wettelijke waardebegrip inderdaad wordt gehanteerd. De toetssteen blijft evenwel uiteindelijk de waarde zoals omschreven in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ, en die waarde kan, zoals het Hof met juistheid heeft overwogen, ook op andere manieren worden bepaald.”.
4.1.5.Hieruit volgt dat er niet één juiste manier is om de waarde in het economische verkeer te bepalen, maar dat daarvoor meerdere waarderingsmethoden kunnen worden gehanteerd. Op zichzelf beschouwd kunnen de door de heffingsambtenaar en belanghebbende bepleite waarderingsmethoden dus beide worden gebruikt voor de bepaling van de WOZ-waarde. Het hof beoordeelt aan de hand van de voor de Wet WOZ geldende bewijsregels wie van beide partijen de waarde, volgens de door hen voorgestane waarderingsmethode, aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft als eerste de heffingsambtenaar de bewijslast indien de belanghebbende gemotiveerd de juistheid van de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde betwist.
4.1.6.De heffingsambtenaar dient de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit volgt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft daartoe gewezen op het door hem ingebrachte taxatierapport (zie 2.8). In dit taxatierapport is de waarde van de onroerende zaak bepaald op € 573.000. Voor de bepaling van deze waarde is gebruik gemaakt van de Taxatiewijzer; zie de bijlagen 1, 2 en 4 bij het taxatierapport. Daarnaast zijn ter ondersteuning van de waardebepaling van de varkensstallen gegevens overgelegd van zes rond de waardepeildatum gerealiseerde verkopen. Dit betreft zes varkenshouderijen in de regio (zie bijlagen 5 en 6 bij het taxatierapport). Ook heeft de heffingsambtenaar foto’s van de onroerende zaak overgelegd; zie bijlage 3 bij het taxatierapport.
4.1.7.Het hof stelt voorop dat taxatiewijzers als hulpmiddel kunnen dienen bij de waardering van een onroerende zaak. Taxatiewijzers zijn een op de uitgangspunten van de Wet WOZ gebaseerd taxatie‑instrument, met behulp waarvan, door verzameling en analyse van marktgegevens van objecten, de waarde in het economische verkeer van – voor in dit geval agrarische – (deel)objecten kan worden bepaald. Taxatiewijzers bevatten algemene gegevens met betrekking tot de waardering van onroerende zaken en houden geen rekening met de specifieke kenmerken van de afzonderlijke onroerende zaken. De vermelding van een kengetal in taxatiewijzers kan een aanwijzing zijn voor de grootte van dat kengetal in een specifieke casus, maar steeds zal de taxateur zich rekenschap moeten geven van de bijzondere omstandigheden van de te waarderen onroerende zaak.
4.1.8.In het onderhavige geval heeft de heffingsambtenaar de kengetallen uit de Taxatiewijzer getoetst en/of geverifieerd aan de hand van de in de regionale markt gerealiseerde transactiecijfers. Naar het oordeel van het hof heeft de heffingsambtenaar deze methodiek mogen volgen om de waarde van de onroerende zaak vast te stellen. Regionale transactiecijfers bieden immers in beginsel een verfijning van de op landelijke transactiecijfers gebaseerde Taxatiewijzer.
4.1.9.Wat betreft de waardering van de onroerende zaak aan de hand van de Taxatiewijzer heeft de heffingsambtenaar per deelobject aansluiting gezocht bij in de matrix vermelde archetypen (zie 2.8). Belanghebbende heeft deze archetypen als zodanig en ook de vertaalslag van de kengetallen behorend bij de archetypen naar de onroerende zaak niet bestreden.
4.1.10.Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de waarderingsmethode die de heffingsambtenaar voorstaat onbruikbaar is, omdat deze geen rekening houdt met de omstandigheid dat de varkenssector rond de waardepeildatum in crisis verkeerde. In dat verband heeft belanghebbende verwezen naar bijlage 4 bij de Taxatiewijzer. In die bijlage is aangegeven dat, bij het gebruik van de in 4.1.9 vermelde kengetallen, de optelsom van de waarden van de diverse deelobjecten tot een te hoge WOZ-waarde van het gehele object leidt. Dat komt, volgens de Taxatiewijzer, waarschijnlijk doordat kopers niet langer kijken naar de gebouwen, maar veel meer naar verdiencapaciteit ofwel de oppervlakte van de varkensstallen en het aantal varkens dat kan worden gehouden. Om die reden is in de Taxatiewijzer een alternatieve methode voor het bepalen van de waarde opgenomen, die er uit bestaat dat het aantal m² varkensstallen wordt vermenigvuldigd met een eenheidsprijs. De eenheidsprijs varieert naar gelang het totale aantal m² varkensstallen en heeft een bandbreedte van minstens € 100. De taxateur dient bij de toepassing van deze methode zelf een afweging te maken waar het te taxeren object thuishoort binnen de bandbreedte. Volgens belanghebbende leidt toepassing van deze alternatieve waarderingsmethode tot een lagere waarde.
4.1.11.Het hof stelt voorop dat bij het bepalen van de WOZ-waarde gekeken moet worden naar de prijs die de beste koper op of rond de waardepeildatum voor het object zou willen betalen. In de Taxatiewijzer zijn de kengetallen gebaseerd op negen verkopen van varkensbedrijven in 2014 en negen verkopen in 2015 en deze vormen verder een neerslag van een jarenlange analyse van verkopen van varkensbedrijven. Hiermee vormen de kengetallen een landelijke invulling van de vergelijkingsmethode, waarbij marktomstandigheden, zoals de gestelde crisissituatie in de sector, zijn verdisconteerd. In die zin vormen de in de Taxatiewijzer opgenomen kengetallen een goede aanwijzing voor de grootte van de kengetallen en van de daarop gebaseerde waarde van de onroerende zaak in de onderhavige situatie. Anders dan in bijlage 4 van de Taxatiewijzer is vermeld, ziet het hof geen aanleiding tot correctie van die op de kengetallen gebaseerde waarde voor zover regionale verkopen op of rond de waardepeildatum steun bieden aan die waarde.
4.1.12.De heffingsambtenaar heeft de verkopen van de volgende objecten geanalyseerd:
- [adres 2] te [plaats 5] , verkocht op 14 oktober 2016;
- [adres 3] te [plaats 6] , verkocht op 29 april 2015;
- [adres 4] te [plaats 7] , verkocht op 19 augustus 2016;
- [adres 5] te [plaats 8] , verkocht op 16 november 2015;
- [adres 6] te [plaats 9] , verkocht op 24 februari 2017; en
- [adres 7] te [plaats 10] , verkocht op 3 november 2016.
De analyse van deze verkooptransacties is neergelegd in bijlage 6 van het taxatierapport. Daarbij is ieder verkoopcijfer geschoond (verminderd) met bedragen voor – onder meer – cultuurgrond, bedrijfsopstallen niet zijnde varkensstallen, woning en roerende zaken. Het resterende bedrag is aan de varkensstallen toegerekend en vervolgens is een waarde per m² stal berekend. Een overzicht van alle waarden per m² stal is neergelegd in bijlage 5 bij het taxatierapport, welk overzicht ook inzicht geeft in de waarde al naar gelang het bouwjaar van de stallen.
4.1.13.Belanghebbende heeft in hoger beroep de bruikbaarheid van de hiervoor genoemde objecten ter nadere ondersteuning van de waarde van de varkensstallen onvoldoende betwist. Belanghebbende heeft ten aanzien van deze objecten wél gesteld dat de verkoopprijzen niet juist zijn geschoond en daarom de extra ondersteuning van de kengetallen mank gaat. Ten aanzien van [adres 6] te [plaats 9] acht het hof het standpunt van belanghebbende juist. Immers niet valt in te zien dat bij een berekening van de prijs per m² stal in die prijs moet worden meegenomen de prijs voor een bouwblok voor een bedrijfswoning ad € 65.000. Dat betekent dat de waarde per m² stal op € 94 moet worden bepaald, zoals belanghebbende heeft berekend. Hoewel belanghebbende deze klacht dus terecht heeft opgeworpen, rechtvaardigt dit nog niet de conclusie dat de verkoopcijfers van de overige objecten onjuist zijn geschoond. Belanghebbende stelt in het bijzonder dat de correctie met luchtwassers tot te lage bedragen heeft plaatsgevonden. Het hof volgt belanghebbende hierin niet. Belanghebbende heeft enkel algemene stellingen opgeworpen over aanschafkosten van luchtwassers, maar de heffingsambtenaar heeft hier tegenover gesteld dat die kosten, in verhouding tot de waarde van de stallen of van het hele object, veel te hoog zijn. De door de heffingsambtenaar in aanmerking genomen correcties van 5% en 10% bij de objecten [adres 4] te [plaats 7] en [adres 3] te [plaats 6] acht het hof dan ook niet te laag.
Voor zover belanghebbende verzoekt tot overlegging door de heffingsambtenaar van de uitgesplitste verkoopsommen van de overige vijf objecten conform het overzicht, zoals de heffingsambtenaar dat ten aanzien van [adres 6] te [plaats 9] heeft overgelegd, overweegt het hof het volgende. De heffingsambtenaar heeft - onbestreden - gesteld dat het door hem gepresenteerde overzicht van [adres 6] te [plaats 9] behoort tot het niet publieke gedeelte van de Taxatiewijzer voor waardepeildatum 1 januari 2017 en dat de overzichten waarbij de verkoopsommen op dezelfde wijze zijn geschoond er niet zijn bij de Taxatiewijzer met waardepeildatum 1 januari 2016. Wat de heffingsambtenaar niet heeft, kan hij niet overleggen, daarom gaat het hof aan het verzoek van belanghebbende voorbij. Al wat belanghebbende overigens heeft aangevoerd omtrent het schonen van de verkoopsommen van de zes objecten acht het hof te algemeen en bovendien voldoende door de heffingsambtenaar weersproken.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat de transactiecijfers van de zes objecten bruikbaar zijn ter toetsing van de kengetallen uit de Taxatiewijzer voor de stallen, met dien verstande dat de waarde van de stallen bij [adres 6] te [plaats 9] op € 94 per m² moet worden gesteld.
4.1.14.De (geanalyseerde) verkoopcijfers van de zes objecten genoemd in 4.1.12 bieden naar het oordeel van het hof voldoende steun voor de kengetallen uit de Taxatiewijzer voor de stallen. Daarbij is de door de heffingsambtenaar gehanteerde methodiek te meer bruikbaar omdat in zijn analyse ook regionale verkopen zijn betrokken van na de waardepeildatum.
4.1.15.Belanghebbende heeft nog gesteld dat twee varkenshouderijen zijn verkocht, te weten [adres 8] te [plaats 11] en [adres 9] te [plaats 9] en dat deze verkoopcijfers de beste indicatie zijn voor de waarde in het economische verkeer. Niet in geschil is dat [adres 8] is verkocht in april 2019 en dat [adres 9] is verkocht begin 2020. Het hof is van oordeel dat dit te lang na de waardepeildatum 1 januari 2016 is en dat de transactiecijfers van deze objecten derhalve geen licht kunnen werpen op de waardering van de onroerende zaak van belanghebbende.
4.1.16.Belanghebbende bepleit een waardebepaling aan de hand van de “Taxatie instructie varkens” die is opgenomen in bijlage 4 van de Taxatiewijzer. Het hof is van oordeel dat belanghebbende de door hem bepleite eenheidsprijs, die zich ergens bevindt op een punt binnen een bandbreedte van ruim € 100, niet inzichtelijk heeft gemaakt. De enkele stelling dat bij de bepaling van de eenheidsprijs het gewogen bouwjaar van de varkensstallen, de aanwezigheid van een woning en van 3.250 m2 asbest in aanmerking is genomen, acht het hof onvoldoende. De door belanghebbende bepleite waardebepaling doet dus niet af aan de waardebepaling zoals de heffingsambtenaar die heeft verdedigd.
4.1.17.Gelet op het vorenstaande heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de onroerende zaak niet te hoog vastgesteld.
4.2.1.Bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de OZBG wordt buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden (hierna: de woondelen).Niet in geschil is dat de woning en de daarbij behorende grond, de twee dakkapellen en de luifel de woondelen zijn.
4.2.2.Belanghebbende heeft gesteld dat de op € 224.000 vastgestelde heffingsmaatstaf voor de OZBG te hoog is. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar een te lage waarde van de woondelen in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft zich met betrekking tot de waardering van de woondelen geconformeerd aan het taxatierapport dat de heffingsambtenaar in beroep heeft overgelegd (zie 2.8). In dat taxatierapport is aan de woondelen een hogere waarde toegekend dan in het taxatieverslag dat aanvankelijk diende ter onderbouwing van de WOZ-waarde (zie 2.5). Belanghebbende vindt steun voor zijn opvatting in de uitspraak van het hof van 19 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3063. 4.2.3.De heffingsambtenaar heeft gesteld dat, uitgaande van de getaxeerde waarde, de heffingsmaatstaf voor de OZBG dient te worden berekend aan de hand van de procentuele verdeling tussen de woondelen en niet-woondelen. De heffingsambtenaar heeft geconcludeerd dat de heffingsmaatstaf voor de OZBG niet te hoog is vastgesteld.
4.2.4.In de door belanghebbende aangehaalde uitspraak van het hof (zie 4.2.2) is het volgende overwogen:
“8. Artikel 220c van de Gemeentewet bepaalt dat de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen heeft te gelden. Bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting wordt op grond van artikel 220e van de Gemeentewet de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden buiten aanmerking gelaten. Uit het voorgaande volgt dat voor het bepalen van de heffingsgrondslag van de gebruikersbelasting de woondelenvrijstelling in mindering moet worden gebracht op de WOZ-waarde (vgl. Hoge Raad 3 juni 2016, nr. 15/04471, ECLI:NL:HR:2016:1040).”. Het hof heeft in die uitspraak tot uitdrukking gebracht dat deze overweging is gebaseerd op het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1040. In dat arrest heeft de Hoge Raad het volgende geoordeeld: “2.3. (…) De heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen is de WOZ-waarde (artikel 220c Gemeentewet). Bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting wordt op grond van artikel 220e Gemeentewet de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden buiten aanmerking gelaten. Hieruit volgt dat het Hof voor het bepalen van de heffingsgrondslag van de gebruikersbelasting de vastgestelde woondelenvrijstelling niet in mindering had moeten brengen op de getaxeerde waarde.”.
4.2.5.In het in 4.2.4 geciteerde arrest van de Hoge Raad is vermeld dat de heffingsmaatstaf voor de OZBG “de WOZ-waarde” is. Met de verwijzing naar “de WOZ-waarde” heeft de Hoge Raad kennelijk bedoeld “de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde”, dit is de beschikte
WOZ-waarde. Het hof leidt dit af uit artikel 220c Gemeentewet, waarin het volgende is bepaald:
“De heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 220.”.
4.2.6.Uit de wet noch uit de wetsgeschiedenis is een aanknopingspunt te vinden voor de procentuele benadering zoals de heffingsambtenaar die voorstaat en die door de rechtbank is gevolgd. Ook de jurisprudentie biedt geen steun aan die procentuele benadering. Het hof ziet dus geen aanleiding om af te wijken van zijn eerdere uitspraak.
4.2.7.Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de heffingsmaatstaf voor de OZBG moet worden vastgesteld op “de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde” verminderd met de waarde van de woondelen.
4.2.8.Wat betreft de waarde van de woondelen heeft belanghebbende zich geconformeerd aan het taxatierapport dat de heffingsambtenaar in beroep heeft overgelegd. Nu niet in geschil is dat de woning en de daarbij behorende grond, de twee dakkapellen en de luifel de woondelen zijn, stelt het hof de waarde van de woondelen vast op € 324.000, te weten:
Grond bij woning
95.805
Woning
224.784
Dakkapellen
2.85
Luifel
500
Totaal woondelen
324
De heffingsmaatstaf voor de OZBG dient dan te worden vastgesteld op € 207.000, te weten:
Vastgestelde WOZ-waarde
531
Waarde woondelen
324
Heffingsmaatstaf OZBG
207
Het hof zal in zoverre de aanslag OZBG verminderen.