ECLI:NL:HR:2021:142
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over inkomensafhankelijke combinatiekorting en zorgverdeling bij co-ouderschap
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) voor het jaar 2015, waarbij de vraag centraal staat of belanghebbende recht heeft op deze korting, gezien de zorgverdeling voor haar dochter tussen haar en haar ex-partner. De dochter is geboren in 2014 en staat ingeschreven op het adres van de ex-partner. Belanghebbende heeft in haar aangifte inkomstenbelasting verzocht om toekenning van de iack, maar de Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende recht had op de iack, omdat de dochter doorgaans ten minste 'drie gehele dagen' per week in elk van de huishoudens verbleef. Dit oordeel werd echter door de Hoge Raad als onjuist beoordeeld. De Hoge Raad stelde vast dat het door het Hof gehanteerde verblijfschema niet voldeed aan de eis dat beide ouders de zorg voor het kind gelijkelijk verdelen. De Hoge Raad benadrukte dat de term 'drie gehele dagen' moet worden geïnterpreteerd als '3 x 24 uur', en dat het verblijfschema van belanghebbende niet aan deze eis voldeed.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarmee de Hoge Raad de Staatssecretaris in het gelijk stelde. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de iack in situaties van co-ouderschap, waarbij de zorg voor kinderen gelijkelijk verdeeld moet worden om in aanmerking te komen voor belastingvoordelen.