Uitspraak
wonende te [woonplaats],
hierna: [verzoekster 1],
wonende te [woonplaats],
hierna: [verzoekster 2],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna: [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna: [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna: [belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats],
hierna: [belanghebbende 4],
wonende te [woonplaats], België,
hierna: [belanghebbende 5],
2.Beantwoording van de prejudiciële vragen
- Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: dient daarbij onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenaamde ‘zware’ en de ‘lichte’ vereffening? Met andere woorden, is het fixatiebeginsel ook van toepassing op erfgenaam-vereffenaars op wie de verplichtingen omschreven in art. 4:218 BW niet rusten? Zo ja, met ingang van welke datum moeten de rentevorderingen in dat geval worden gefixeerd?
- Indien de vraag ontkennend wordt beantwoord: dienen de rentevorderingen zowel bij een positief als bij een negatief saldo van de nalatenschap op de uitdelingslijst te worden opgenomen? Indien deze alleen bij voldoende baten op de uitdelingslijst moeten worden geplaatst, zijn er algemene richtlijnen te geven wanneer sprake is van voldoende baten (rekening houdend met bijvoorbeeld oplopende rente en vereffeningskosten)?”
3.Beslissing
17 september 2021.