Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
kantoorhoudende te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
De rechtbank voegde daaraan toe dat de gefailleerde na het faillissement de door de curator uitgekeerde rentebedragen van de schuldeisers van [verzoekster 1] als onverschuldigd betaald kan terugvorderen, en dat hij bovendien de curator aansprakelijk kan stellen wegens de (vermeende) onterechte weigering zich op verjaring van de rentevorderingen te beroepen. (rov. 3.6)
nemen het standpunt in dat deze kwestie door de Hoge Raad kan worden beoordeeld en hebben daaraan toegevoegd dat de Advocaat-Generaal de stellingen van [verzoekers] ten aanzien van dit geschilpunt op correcte wijze weergeeft. [verzoekers] onderschrijven de door de Advocaat-Generaal bereikte slotsom dat de prealabele verweren niet opgaan.
De omstandigheid dat tijdens het faillissement ontstane rentevorderingen ten opzichte van de failliete boedel en de schuldenaar zelf niet opeisbaar zijn, berust echter op de hiervoor in 3.5.1 en 3.5.2 gegeven argumenten.
Deze argumenten betreffen niet mede de verhouding van de schuldeiser tot eventuele borgen en hoofdelijk aansprakelijke medeschuldenaren. In verhouding tot hen heeft de vordering dus wél als opeisbaar te gelden, zodat zij tot voldoening daarvan kunnen worden aangesproken (vgl. voor soortgelijke gevallen de art. 160, 241 en 300 Fw).
4.Beslissing
24 juni 2016.