In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door ING Bank N.V. tegen de curator van CompLions B.V. De zaak betreft de vraag of ING een geldig pandrecht heeft op auteursrechten van CompLions op door haar ontwikkelde software. De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat ING geen geldig pandrecht had, omdat de omschrijving van het object van het pandrecht in de pandakte onvoldoende bepaald was. ING heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de pandakte niet voldeed aan het vereiste van voldoende bepaaldheid. De Hoge Raad stelt vast dat de pandakte zodanige gegevens moet bevatten dat, eventueel achteraf, kan worden vastgesteld om welk goed het gaat. Dit betekent niet dat het bestaan en de omvang van het auteursrecht uit de administratie van CompLions moet blijken of dat het op de balans moet staan. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de zaak terug voor verdere behandeling.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van pandrechten op intellectuele eigendomsrechten, zoals auteursrechten, en verduidelijkt de eisen die aan de omschrijving van verpande goederen in een pandakte worden gesteld. De Hoge Raad benadrukt dat een generieke omschrijving in de pandakte niet per definitie onbruikbaar is, mits deze voldoende informatie biedt om te bepalen welke goederen zijn verpand.