ECLI:NL:HR:2020:400
Hoge Raad
- Cassatie
- G. de Groot
- J.A.C.A. Overgaauw
- M.A. Fierstra
- J. Wortel
- A.F.M.Q. Beukers-van Dooren
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de belastingheffing van werknemers van het Europees Octrooi Bureau met Nederlandse nationaliteit
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft de belastingheffing over het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende, die gedurende een periode bij het Europees Octrooi Bureau (EOB) werkzaam was. De Hoge Raad beoordeelt of de uitsluiting van Nederlandse onderdanen van bepaalde voorrechten en immuniteiten, zoals vastgelegd in artikel 10 van de Zetelovereenkomst, in strijd is met het recht op vrij verkeer van werknemers zoals gewaarborgd in artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Belanghebbende, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft van 1988 tot 2004 in Duitsland gewoond en gewerkt, en vanaf 2004 in Nederland bij het EOB. De Inspecteur had hem aanslagen in de inkomstenbelasting opgelegd voor de jaren 2006 tot en met 2014, waarbij het inkomen uit sparen en beleggen werd betrokken. Het Hof had geoordeeld dat de uitsluiting van de Nederlandse nationaliteit in de Zetelovereenkomst een ongerechtvaardigde beperking vormde van het VWEU.
De Hoge Raad oordeelt dat de beperking van het recht op vrij verkeer van werknemers niet gerechtvaardigd kan worden door de in het middel aangevoerde gronden. De internationale praktijk en de doelstelling om het EOB onafhankelijk te laten functioneren, rechtvaardigen niet de uitsluiting van Nederlandse onderdanen van de voorrechten en immuniteiten. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, zonder dat verdere motivering nodig is, en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.