In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de aanwijzing van een noodweg en de mogelijkheid om aan de naleving van voorwaarden voor het gebruik van deze noodweg een dwangsom te verbinden. De eisers, een groep van vier natuurlijke personen, hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 maart 2019. De zaak betreft de vraag of aan de veroordeling tot naleving van voorwaarden, gesteld aan het gebruik van een noodweg, een dwangsom kan worden verbonden, vooral wanneer deze voorwaarden moeten worden nageleefd door derden, zoals huurders of gebruikers van het ingesloten erf. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering besproken, en heeft vastgesteld dat de mogelijkheid om een dwangsom op te leggen niet wordt uitgesloten door het feit dat voor de nakoming van de hoofdveroordeling de medewerking van anderen nodig is. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof bevestigd dat de voorwaarden voor het gebruik van de noodweg ook gelden voor de huurders en gebruikers van de percelen van de eisers. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers verworpen en het beroep in cassatie afgewezen, waarbij de kosten van het geding in cassatie voor rekening van de eisers zijn gekomen. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.