Uitspraak
9 juli 1990.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Stichting 'SINT WILLEBRORDUS STICHTING' een rechtszaak aangespannen tegen een verweerder, die eigenaar is van een perceel grenzend aan het perceel van de Stichting. De Stichting vorderde dat de verweerder een uitweg zou verlenen over zijn dijk, zodat de Stichting toegang zou krijgen tot haar terrein. De zaak begon met een dagvaarding op 11 februari 1982, waarna de Rechtbank te 's-Gravenhage de vordering van de Stichting in een eindvonnis van 1 november 1985 afwees. De Stichting ging in hoger beroep bij het Gerechtshof, dat op 29 april 1988 de vonnissen van de Rechtbank bekrachtigde. Hierop heeft de Stichting cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van vier cassatiemiddelen die betrekking hadden op de vordering van de Stichting, waaronder het recht van uitweg, erfdienstbaarheid van weg, hoedanigheid van buurweg en onrechtmatig handelen. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof de juiste maatstaf had aangelegd bij de beoordeling van de toegangswegen tot het perceel van de Stichting. Het Hof had vastgesteld dat de bestaande toegangswegen voldoende waren voor een normale exploitatie van het perceel, ook al waren er moeilijkheden voor oudere bezoekers.
De Hoge Raad verwierp de middelen van de Stichting en oordeelde dat de vordering van de Stichting niet kon worden toegewezen. De Hoge Raad oordeelde verder dat de Stichting in de kosten van het geding in cassatie werd veroordeeld, met een specificatie van de kosten aan de zijde van de verweerder. Dit arrest is gewezen op 9 juli 1990 en openbaar uitgesproken door raadsheer Boekman.