ECLI:NL:HR:2020:1237
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor rijnvarenden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van een rijnvarende. De belanghebbende, een rijnvarende, had tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2007 en 2009 beroep in cassatie ingesteld. De zaak was eerder behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 27 augustus 2019 uitspraak deed. De belanghebbende had verzocht om vrijstelling van de premie volksverzekeringen in verband met loon van een buitenlandse werkgever. De Inspecteur had in zijn uitspraken op bezwaar rekening gehouden met een gedeeltelijke vrijstelling voor de jaren 2007 en 2009.
De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur bevoegd was om de premieplicht vast te stellen op basis van de Wet financiering sociale verzekeringen. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat de argumenten niet voldoende onderbouwd waren. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof bevestigd en het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. Dit arrest is van belang voor de toepassing van de regelgeving omtrent de premieplicht voor rijnvarenden en de bevoegdheid van de Inspecteur in dergelijke zaken.