4.4.Tegen de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht in de uitspraak van 27 augustus 2019 is de Staat destijds niet opgekomen. In verband hiermee heeft de Staat, naast de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, reeds € 1.150 aan belanghebbende betaald (€ 1.024 aan proceskostenkosten en € 126 voor het griffierecht). Het Hof ziet hierin aanleiding de herziene proceskostenveroordeling ten laste van de Inspecteur met dat bedrag te beperken tot € 2.616,50 (vergelijk HR 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1779, r.o. 4.2). 5.
Beslissing
– wijst het herzieningsverzoek toe,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in verband met het herzieningsverzoek tot een bedrag van € 1.674,
– gelast dat de griffier aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 136 in verband met de behandeling van het herzieningsverzoek vergoedt,
– herziet de uitspraak van 27 augustus 2019, waarbij de beslissing als volgt komt te luiden:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag IB/PVV 2007 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.394 en een premie-inkomen van nihil,
– vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig,
– vermindert de aanslag IB/PVV 2009 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.912 en een premie-inkomen van nihil,
– vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Staat in de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.500 (reeds uitbetaald),
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.616,50,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 88 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. Verhagen.
(E.D. Postema) (T.H.J. Verhagen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 22 maart 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.