In deze zaak heeft de erfgename van [A] beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De uitspraak waartegen cassatie werd ingesteld, dateert van 28 augustus 2018 en betreft de aan [A] opgelegde aanslagen in de rioolheffing van de gemeente Nijmegen voor de jaren 2013 en 2014. De zaak is eerder behandeld door de Rechtbank Gelderland, waar de relevante nummers AWB 15/3781, AWB 15/3782 en AWB 15/3783 aan de orde waren.
De Hoge Raad heeft de middelen die door de belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is op 7 juni 2019 openbaar uitgesproken, waarbij de vice-president G. de Groot als voorzitter fungeerde, bijgestaan door de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.