De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover deze betreft de beslissing op het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van immateriële schade voor de fasen van bezwaar, beroep en hoger beroep,
wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe,
veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade van belanghebbende, vastgesteld op € 6410,
veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van de aan de beroepsfase en de hogerberoepsfase toerekenbare immateriële schade van € 3590,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt de helft van het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 508, derhalve € 254,
gelast dat de Minister voor Rechtsbescherming aan belanghebbende vergoedt de helft van het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 508, derhalve € 254,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën voor de helft in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 334 (een derde van € 1002), derhalve € 167, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming voor de helft in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 334 (een derde van € 1002), derhalve € 167, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.