ECLI:NL:HR:2016:2633

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
15/04986
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997, opgelegd aan [X] B.V. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 17 september 2015 was gewezen. De belanghebbende stelde vier middelen voor in cassatie, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende. De Hoge Raad oordeelde dat de eerste drie middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen. Het vierde middel daarentegen slaagde, en de Hoge Raad verwees naar een eerder arrest in een samenhangende zaak (15/04983) tussen dezelfde partijen.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, specifiek voor zover het ging om de beslissing op het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling van dit verzoek. Daarnaast werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat de belanghebbende had betaald, alsook tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op € 212,58 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

18 november 2016
Nr. 15/04986
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 17 september 2015, nr. 10/00878, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 06/5802) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 1997 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij vier middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
De middelen 1, 2 en 3 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.2.
Middel 4 slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 15/04983 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 15/04909, 15/04910, 15/04983 tot en met 15/04985 en 15/04992 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, voor zover het betreft de beslissing op het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn,
verwijst het geding voor de behandeling van dat verzoek naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 497, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een zevende van € 1488, derhalve € 212,58, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.