Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], België,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
2 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam, waarin de eindbeschikking van de rechtbank werd bekrachtigd. De rechtbank had de huwelijksgoederengemeenschap verdeeld, maar de vrouw was het niet eens met de afwijzing van haar verzoek tot toescheiding van de eenmanszaak van de man, die zij op een waarde van € 225.000,-- had geschat. De man had deze eenmanszaak, een café, in 2009 gekocht, kort voor de peildatum van 9 november 2010, de datum waarop hun huwelijk officieel was ontbonden.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof de afwijzing van het verzoek van de vrouw niet voldoende had gemotiveerd. De vrouw had haar verzoek onderbouwd, maar het hof had niet duidelijk gemaakt waarom het verzoek werd afgewezen. De Hoge Raad vernietigde daarom de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het afwijzen van verzoeken in het kader van de verdeling van huwelijksgoederen.