Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
24 mei 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende het huwelijksvermogensrecht en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. Dit beroep volgde op een eerdere beschikking van de Hoge Raad van 2 juni 2017, waarin een vergelijkbare kwestie werd behandeld. De vrouw betwistte de waardeerbaarheid van een eenmanszaak (café) in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en stelde dat er onjuist werd omgegaan met de stelplicht en de domeinleer. De vereffenaar, die in zijn hoedanigheid als vereffenaar van de nalatenschap van de erflater optrad, heeft geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van de vrouw beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het cassatieberoep van de vrouw verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef.