Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een brief van de advocaat van de man d.d. 26 april 2023 met producties 70 tot en met 78;
- een journaalbericht van de advocaat van de vrouw d.d. 28 april 2023 met producties 9 en 10.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
manverzoekt het hof om bij beschikking zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking ten aanzien van de hierna genoemde punten te vernietigen en aan te vullen, en zelf rechtdoende te bepalen dat:
- betaling van de bijdrage over de periode december 2020 tot en met 2 december 2022 gebaseerd op 50% van 4% van de overwaarde (€ 450,50) te weten in totaal € 10.812,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2022 tot aan het moment van algehele voldoening;
- betaling van een maandelijkse bijdrage van € 450,50 vanaf 2 december 2022 tot aan het moment dat de woning is verdeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag volgend op de maand waarover de bijdrage is verschuldigd;
vrouwverzoekt het hof bij wege van incidenteel appel om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- gebruiksvergoeding (grief 1 man, tweede onderdeel);
- hypotheeklasten (grief 1 man, eerste onderdeel; grief 1 vrouw);
- waarde woning (grief 2 man);
- debetsaldo [nummer] (grief 3 man, eerste onderdeel);
- schuld [B.V.] BV (grief 3 man, tweede onderdeel);
- lening ouders man (grief 3 man, derde onderdeel);
- schuld [schuldeiser 1] (grief 3 man, vierde onderdeel);
- schuld [schuldeiser 2] (grief 3 man, vijfde onderdeel);
hofzal hierna de grieven per onderwerp bespreken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn tweede grief ingetrokken. Deze grief behoeft daarom geen verdere bespreking meer.
5.De motivering van de beslissing
gebruiksvergoeding (grief 1 man, tweede onderdeel)
rechtbankheeft met betrekking tot de gebruiksvergoeding het volgende overwogen (rov. 2.49):
manstelt dat de vrouw vanaf de peildatum (2 december 2020) de woning met uitsluiting van hem gebruikt en dat zij hiervoor aan hem op grond van art. 3:169 BW een vergoeding is verschuldigd. De man verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw daarom met ingang van 2 december 2020 een gebruiksvergoeding aan hem dient te betalen van primair € 530,51 per maand (zijnde de helft van de hypotheeklasten), dan wel subsidiair € 625,-- per maand (zijnde de helft van de huurwaarde), dan wel meer subsidiair € 450,50 per maand (zijnde de helft van 4% van de overwaarde).
vrouwweerspreekt de grief van de man en zij verzoekt het hof primair om het verzoek van de man af te wijzen. Zij acht het verzoek van de man in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De man heeft de vrouw en de kinderen verlaten. Hij heeft er zelf voor gekozen om tijdelijk bij zijn ouders te gaan wonen. De man heeft de vrouw beloofd om alles zo netjes mogelijk te regelen en om de financiële situatie zo goed mogelijk af te sluiten. Verder betaalt zij sinds januari 2023 de volledige hypotheekrente. Het is voor de vrouw onmogelijk om naast de hypotheekrente nog een gebruiksvergoeding aan de man te betalen. In feite is zij nu al niet in staat om zelfstandig te voorzien in zowel de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen als in haar eigen levensonderhoud. Het is aan haar ouders te danken dat zij het financieel redt.
hofoverweegt als volgt.
Parl. Gesch. BW Boek 3, pag. 587).
hypotheeklasten (grief 1 man, eerste onderdeel man; grief 1 vrouw)
rechtbankheeft in rov. 2.49 en 2.50 van de bestreden beschikking geoordeeld dat de man over de periode van 2 december 2020 tot de datum van die beschikking (9 augustus 2022) een regresvordering heeft op de vrouw ter zake van de hypotheeklasten van een bedrag van (€ 1.061,02 :2=) € 530,51 per maand, zijnde in totaal € 10.079,69 en heeft bepaald dat de vrouw dit bedrag aan de man moet voldoen. Hiertegen keert zich het eerste onderdeel van grief 1 van de man, alsook grief 1 van de vrouw.
manaan dat aan hem ook nog een regresvordering op de vrouw toekomt over de maanden augustus en september 2022. Ook in die maanden heeft hij de volledige hypotheeklasten voldaan. Derhalve komt aan hem nog toe een door de vrouw uit hoofde van regres te betalen bedrag van in totaal (2 x 530,51=) € 1.061,--.
vrouwheeft de grief van de man weersproken.
manheeft de incidentele grief van de vrouw weersproken. Het bedrag van € 950,-- dat de vrouw maandelijks op de bankrekening overmaakte, was slechts voor de voldoening van lasten waarvoor alleen de vrouw draagplichtig was. Niet voor de hypotheeklasten. Het aanvullend verzoek van de vrouw moet worden afgewezen. In een eerder tussen partijen gevoerde kort gedingprocedure heeft de vrouw namelijk toegezegd om met ingang van 1 januari 2023 de volledige hypotheeklasten voor haar rekening te nemen.
hofoverweegt als volgt.
hypotheeklasten december 2020 tot en met september 2022
hypotheeklasten vanaf 1 januari 2023
rov. 3.2 vonnis in kort geding d.d. 6 februari 2023), zodat het hof over deze periode niet meer hoeft te oordelen.
het debetsaldo op de zakelijke bankrekening (grief 3 man, eerste onderdeel)
rechtbankhet volgende overwogen:
manvoert aan dat de rechtbank ten onrechte de vrouw niet heeft veroordeeld tot betaling van de helft van het door de man ingeloste debetsaldo van de zakelijke rekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [nummer] op naam van de eenmanszaak. Daarnaast heeft de rechtbank de omvang van de schuld ten onrechte vastgesteld op € 36.697,25. Begin juni 2021 heeft de man heeft de man met geleende gelden van zijn ouders het debetsaldo ingelost. Als gevolg van rente en kosten bedroeg het door de man ingeloste debetsaldo uiteindelijk € 41.002,97. Uit hoofde van regres dient de vrouw de helft van dit bedrag, zijnde € 20.501,48, aan de man te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf juni 2021 dan wel vanaf 19 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
vrouwheeft de grief weersproken. Zij betwist dat de schuld is opgelopen tot een bedrag van € 41.002,97. Zij is slechts gehouden tot terugbetaling aan de man van de helft van het debetsaldo op de peildatum, zijnde € 18.348,63. De vrouw verzoekt dit aan de man verschuldigde bedrag te mogen verrekenen met de door de man in eerste aanleg erkende schulden van partijen aan de ouders van de vrouw. Het gaat om de in de bestreden beschikking in rov. 2.91 genoemde schuld van € 10.000,--, de in rov. 2.92, 4e alinea genoemde schulden van € 14.577,22 en € 10.000,-- en de in rov. 2.96 genoemde schuld van € 20.000,--. De vrouw wil de betaling van deze schulden voor haar rekening nemen.
hofoverweegt als volgt.
manvoert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken van het bestaan van een schuld van partijen uit hoofde van een lening op de peildatum aan [B.V.] BV. Ten tijde van het huwelijk van partijen dreef de man in de vorm van een eenmanszaak de onderneming genaamd ‘ [eenmanszaak] ’. De onderneming heeft moeilijke tijden gekend. Om de continuïteit van de onderneming te waarborgen, is er in de periode 2011-2017 meerdere malen bij [B.V.] BV (de onderneming van de ouders van de man) geld geleend om de kosten van de onderneming te kunnen voldoen. Ook heeft [B.V.] BV producten besteld bij de onderneming van de man om de liquiditeit van de onderneming te vergroten. Deze producten zijn echter nooit geleverd. Op die gronden zijn er verplichtingen ontstaan van de man richting [B.V.] BV om de bedragen die zijn verstrekt, terug te betalen. [B.V.] BV is inmiddels een procedure gestart tegen de man en de vrouw in welke procedure een viertal bedragen, die tijdens het huwelijk zijn betaald maar nog niet zijn terugbetaald, worden teruggevorderd.
vrouwheeft de grief weersproken. Zij weerspreekt dat op de peildatum de door de man genoemde schulden aan [B.V.] BV tot de huwelijksgemeenschap behoorden. Nergens blijkt uit dat [B.V.] BV geld heeft geleend aan de onderneming van de man. Indien dat het geval was geweest, dan waren er wel geldleningsovereenkomsten opgemaakt. [B.V.] BV heeft de (onderneming van de) man ook nooit aangesproken om schulden te voldoen. Van een regresvordering kan dan ook geen sprake zijn. Het verzoek van de man moet daarom worden afgewezen.
hofoverweegt als volgt.
lening ouders man (grief 3 man, derde onderdeel)
rechtbankheeft in rov. 2.84 en 2.85 van de bestreden beschikking geoordeeld dat op de peildatum 2 december 2020 een schuld aan de ouders van de man bestond van € 15.000,--, waarvoor beide partijen, ieder voor de helft, draagplichtig zijn.
manhet hof te bepalen dat de vrouw uit hoofde van regres aan de man een bedrag van € 7.500,-- moet voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2022 tot aan het moment van algehele voldoening. Ter toelichting voert de man aan dat hij deze schuld heeft afgelost op 4 november 2022. Het bankafschrift waaruit dit blijkt wordt overgelegd als productie 59.
vrouwheeft de grief weersproken. Zij betwist dat aan de man een regresvordering toekomt. Uit niets blijkt dat deze schuld op de peildatum bestond. Het verzoek van de man moet daarom worden afgewezen.
hofoverweegt als volgt.
schuld [schuldeiser 1] (grief 3 man, vierde onderdeel)
manhet hof te bepalen dat de vrouw uit hoofde van regres aan de man een bedrag van € 4.622,48 moet voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2021 tot aan het moment van algehele voldoening. Ter toelichting voert de man aan dat op de peildatum 2 december 2020 een schuld aan [schuldeiser 1] van € 9.244,96 tot de huwelijksgemeenschap behoorde. Hij heeft deze schuld ingelost door op 12 oktober 2021 een bedrag van € 5.000,-- over te maken en op 9 november 2021 het resterende bedrag van € 4.244,96.
vrouwheeft de grief weersproken. Zij betwist dat aan de man een regresvordering toekomt. Uit niets blijkt dat deze schuld op de peildatum bestond. Het verzoek van de man moet daarom worden afgewezen.
hofoverweegt als volgt.
schuld [schuldeiser 2] (grief 3 man, vijfde onderdeel)
rechtbankheeft in rov. 2.99 het volgende overwogen:
manhet hof te bepalen dat de vrouw uit hoofde van regres aan de man een bedrag van € 3.500,-- moet voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter toelichting voert de man aan dat hij de schuld aan [schuldeiser 2] geheel heeft afgelost. Op 6 april 2022 heeft de man geld van zijn ouders geleend om de vordering van [schuldeiser 2] te kunnen voldoen. Hij verwijst daarvoor naar het door hem als productie 63 in hoger beroep overgelegde bankafschrift. Diezelfde dag heeft hij aan [Gerechtsdeurwaarders] Gerechtsdeurwaarders het resterende bedrag van de schuld van € 14.476,44 voldaan.
vrouwerkent dat zij uit hoofde van regres een bedrag van € 3.500,-- aan de man is verschuldigd. Zij heeft echter de grief weersproken voor wat betreft de door de man gevorderde wettelijke rente. Van verschuldigdheid van wettelijke rente kan volgens de vrouw geen sprake zijn. Niet is voldaan aan de vereisten als gesteld in de artikelen 6:81 BW, 6:82 BW en 6:83 BW.
hofoverweegt als volgt.
schuld accountant (grief 4 man)
rechtbankhet volgende overwogen:
manvoert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat op de peildatum 2 december 2020 een schuld van € 5.302,15 aan accountantskantoor [accountanskantoor] tot de huwelijksgemeenschap behoorde.
vrouwheeft de grief weersproken. Zij betwist dat aan de man een regresvordering toekomt. Uit niets blijkt dat deze schuld op de peildatum bestond. Het verzoek van de man moet daarom worden afgewezen.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankhet volgende overwogen:
‘De verplichting tot het doen van rekening en verantwoording, waarop boek III, titel 5, Rv. betrekking heeft, veronderstelt een rechtsverhouding tussen partijen krachtens welke de een jegens de ander verplicht is zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te rechtvaardigen. Zodanige verplichting bestaat niet tussen in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten. Dezen zijn sedert 1 januari 1957, zolang de gemeenschap bestaat, in het algemeen jegens elkander verplicht de nodige inlichtingen te geven omtrent de stand van de goederen en schulden der gemeenschap en het daarover gevoerde bestuur. Na ontbinding der gemeenschap zijn zij verplicht mede te werken tot het tot stand komen van een boedelbeschrijving door het doen van opgaven, die binnen hun vermogen zijn gelegen en tot dat doel van belang kunnen zijn, waartoe mede kunnen behoren inlichtingen met betrekking tot het verleden. Deze verplichtingen zijn echter niet gelijk te stellen met de verplichting tot rekening en verantwoording in de zin van art. 771 RV’Op de man rust dus enkel een inlichtingenplicht (zie ook HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:981 (81 RO)).
vrouwvoert aan dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek heeft afgewezen om de man te veroordelen om (i) de jaarcijfers 2019 betreffende de onderneming te overleggen, (ii) een overzicht van de aanwezige machines, (iii) voorraden en overige roerende zaken per 31 december 2019, (iv) een overzicht van de na deze datum verkochte roerende zaken inclusief bewijsstukken met betrekking tot de middels de verkoop gerealiseerd opbrengst en (v) bewijsstukken met betrekking tot de activiteiten die in het jaar 2020 door de man zijn ondernomen in het kader van de afwikkeling van de beëindiging van de onderneming. Zij verzoekt het hof de man hiertoe alsnog te veroordelen. De vrouw heeft belang bij afgifte van deze stukken omdat zij (samen met de man) door [B.V.] BV in rechte is betrokken voor de vermeende schulden van de inmiddels gestaakte onderneming van de man aan [B.V.] BV. De man heeft in deze procedure verstek laten gaan. Doordat de vrouw niet over de hiervoor onder i tot en met v genoemde stukken kan beschikken wordt zij in de procedure tegen [B.V.] BV in haar verdediging geschaad.
manheeft de grief weersproken. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank. Met het in eerste aanleg overleggen van de in de bestreden beschikking onder rov. 2.72 weergegeven stukken heeft hij voldaan aan zijn inlichtingenplicht. De man merkt op dat de vrouw de administratie van de onderneming heeft gevoerd. Uit dien hoofde heeft zij reeds kennis van de inhoud van de door haar gevraagde stukken.
hofoverweegt als volgt.