In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2017 uitspraak gedaan over de erkenning van een in het buitenland gewezen arbitraal vonnis. De verzoeksters, Nelux Holdings International N.V. en Lawton Corporation N.V., hebben cassatie ingesteld tegen de beslissing van het gerechtshof Amsterdam, die het verzoek tot erkenning van het arbitraal vonnis had afgewezen. De zaak betreft een arbitrageovereenkomst die op 18 april 2012 door Nelux c.s. was ondertekend, waarbij geschillen voortvloeiend uit een Settlement Agreement aan arbitrage werden onderworpen. De arbiter had op 8 mei 2012 een arbitraal vonnis gewezen, waarin werd beslist dat Nelux c.s. niet gerechtigd waren tot verdere betalingen onder de Settlement Agreement.
De voorzieningenrechter in Amsterdam had het arbitraal vonnis erkend, maar het verzoek tot verlof tot tenuitvoerlegging afgewezen, omdat aan het voor tenuitvoerlegging vatbare gedeelte al was voldaan. Nelux c.s. stelden dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat tegen de erkenning van het arbitraal vonnis geen hoger beroep openstond, en dat dit in strijd was met het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd in artikel 6 EVRM. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het discriminatieverbod van het Verdrag van New York niet in de weg staat aan de uitsluiting van hoger beroep tegen de erkenning van buitenlandse arbitraal vonnissen, mits er in het land van herkomst een vergelijkbare mogelijkheid tot vernietiging of herroeping bestaat.
De Hoge Raad heeft het beroep van Nelux c.s. verworpen en hen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder buitenlandse arbitraal vonnissen in Nederland erkend kunnen worden en de beperkingen van rechtsmiddelen in dit kader.