In deze zaak gaat het om een onteigening door de Provincie Noord-Brabant van percelen in de gemeente Baarle-Nassau, waarbij de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak doet. De eiser, Mr. B. Baan, treedt op als derde in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de overleden [betrokkene 1]. De onteigening vond plaats ter uitvoering van een Koninklijk Besluit van 1 september 2014, waarbij de Provincie de percelen heeft aangewezen voor de omlegging van een provinciale weg. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder in twee vonnissen, gedateerd 27 mei 2015 en 13 juli 2016, de schadeloosstelling vastgesteld op € 390.019,--. Baan heeft cassatie ingesteld tegen het vonnis van 13 juli 2016, waarbij hij onder andere aanvoert dat de rechtbank geen kenbare beslissing heeft genomen over enkele gevorderde schadeposten, waaronder omrijschade en kosten van deskundige bijstand.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet voldoende gemotiveerd heeft beslist over de waardevermindering van het bouwblok en de omrijschade. De rechtbank had de waarde van het bouwblok voor en na de onteigening op hetzelfde bedrag gesteld, wat onbegrijpelijk is gezien de verkleining van de huiskavel en het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank en verwijst de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens wordt de Provincie veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
De uitspraak benadrukt het belang van een volledige en gemotiveerde beslissing van de onteigeningsrechter over alle gevorderde schadeposten, en bevestigt dat omrijschade die voortvloeit uit de onteigening ook voor vergoeding in aanmerking komt, ongeacht of het perceel buiten het onteigende valt.