In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Vado Properties Maastricht B.V. en de Gemeente Maastricht. De zaak betreft de vaststelling van de schadeloosstelling na onteigening van onroerende zaken die eigendom waren van Vado. De rechtbank Limburg had eerder een vonnis gewezen waarin de schadeloosstelling was vastgesteld op € 5.217.500,--, maar Vado stelde dat er meer schadevergoeding verschuldigd was, met name voor financieringsschade en belastingschade. De Hoge Raad oordeelde dat de onteigeningsrechter zelfstandig dient te onderzoeken welke schadevergoeding aan de onteigende toekomt en dat hij niet gebonden is aan het advies van deskundigen. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de rechter om een volledige en onafhankelijke beoordeling van de schadevergoeding te maken, ongeacht de informatie die door partijen wordt aangeleverd. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in haar beoordeling niet voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, en dat de rechtbank het aanbod van Vado om aanvullende stukken in het geding te brengen ten onrechte als tardief had afgewezen.