ECLI:NL:HR:2009:BG5629

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/151HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigening en vergoeding van bijkomende schade in het kader van de Onteigeningswet

In deze zaak gaat het om een onteigening door de Staat der Nederlanden ten behoeve van de aanleg van een gedeelte van de autosnelweg rijksweg 73-Zuid Venlo-Echt. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van [eiser] tegen een vonnis van de rechtbank Roermond, waarin de rechtbank de onteigening vervroegd heeft uitgesproken en de schadeloosstelling heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de schade die [eiser] stelt te lijden als gevolg van bijkomende werkzaamheden, zoals de verbreding van de Molenbeekweg, niet als bijkomende onteigeningsschade voor vergoeding in aanmerking komt. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de Onteigeningswet niet voorziet in vergoeding van nadelen die niet door de onteigening of door het werk op het onteigende, maar door de uitvoering van het werk daarbuiten worden veroorzaakt.

De zaak begint met de benoeming van een rechter-commissaris en deskundigen door de rechtbank op verzoek van de Staat. De Staat vordert de vervroegde onteigening van verschillende percelen grond, die noodzakelijk zijn voor de aanleg van de snelweg. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen de onteigening en de hoogte van de schadeloosstelling vastgesteld. [Eiser] heeft tegen deze vonnissen beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van de verbreding van de Molenbeekweg voor zijn onderneming.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie kunnen leiden, omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schade die [eiser] lijdt niet rechtstreeks en noodzakelijk voortvloeit uit de onteigening. De Hoge Raad wijst erop dat de rechter zijn oordeel niet mag baseren op gegevens uit andere procedures waarover partijen zich niet voldoende hebben kunnen uitlaten. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

13 februari 2009
Eerste Kamer
Nr. C07/151HR
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Verkeer en Waterstaat),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Nadat de rechtbank Roermond op verzoek van de Staat bij beschikkingen van 7 en 15 juli 2004 op de voet van art. 54a Ow. een rechter-commissaris en drie deskundigen had benoemd, heeft de Staat bij exploot van 12 augustus 2004 [eiser] doen dagvaarden voor die rechtbank en ten algemenen nutte, ten behoeve van de aanleg van een gedeelte van de autosnelweg rijksweg 73-Zuid Venlo-Echt, tussen km 160.000 ten zuiden van de Hoverheideweg en km 164.700 nabij de Venweg, met bijkomende werken, in de gemeente Venlo (Belfeld), gevorderd ten name van de Staat vervroegd uit te spreken de onteigening van een zevental in de dagvaarding nader omschreven perceelsgedeelten ter grootte van in totaal 04.48.07 ha van een drietal als bouwland en weiland omschreven percelen, kadastraal bekend gemeente Belfeld, sectie [A], nr. [001], sectie [A] nr. [002], en sectie [A] nr. [003], waarvan [eiser] bij Koninklijk Besluit van 15 augustus 2003, nr. 03.003264 (Stcrt. No. 177) als eigenaar is aangewezen, onder aanbieding van een schadeloosstelling van € 449.988,-- en met een bijkomend aanbod om aan [eiser] ca. 2.68.77 ha compensatiegrond te verkopen en te leveren voor € 100.370,--. Bij vonnis van 10 november 2004, dat op 30 december 2004 is ingeschreven in de openbare registers, heeft de rechtbank onder meer de gevorderde onteigening vervroegd uitgesproken, het door de Staat aan [eiser] te betalen voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op € 404.989,20, bepaald dat de Staat aan [eiser] voor voldoening van het restant van de aangeboden schadeloosstelling, te weten het bedrag van € 44.998,80, zekerheid dient te stellen door middel van een bankgarantie, dat de Staat het bijkomend aanbod gestand zal doen en een datum bepaald voor de neerlegging ter griffie van het definitieve deskundigenrapport.
Bij vonnis van 14 maart 2007 heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, de schadeloosstelling voor de ontneming van het onteigende, door de Staat aan [eiser] verschuldigd, vastgesteld op € 580.230,--.
Dit vonnis is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
[Eiser] heeft tegen het vonnis van de rechtbank van 14 maart 2007 beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van het in cassatie bestreden vonnis, met verdere beslissingen als gebruikelijk.
De advocaat van de Staat heeft bij brief van 11 december 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 De in de middelen 1-4 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2 [Eiser] heeft bij gelegenheid van de pleidooien voor de rechtbank betoogd, onder meer en kort gezegd, dat gebleken is dat de gemeente Venlo opdracht heeft gegeven om de Molenbeekweg te verbreden en dat de verbrede Molenbeekweg zal dienen als aan- en afvoerroute voor de achtergelegen zandgroeve, dat de als gevolg daarvan te verwachten toename van het zware vrachtverkeer over die weg voor extra geluidhinder en verslechtering van de luchtkwaliteit op het na onteigening overblijvende zal zorgen en dat daarom de conclusie van de deskundigen dat de zandwinning geen invloed heeft op de exploitatie van het bedrijf van [eiser] veel te voorbarig is en waarschijnlijk onjuist.
3.3 De rechtbank heeft dienaangaande geoordeeld dat de aanwezigheid van de zandgroeve en de gevolgen daarvan voor de ondernemingen van [eiser] geen gevolg van de onderhavige onteigening zijn en daarom buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Weliswaar is er een strook grond van [eiser] langs de Molenbeekweg onteigend, maar die onteigening was noodzakelijk voor de aanpassingen aan die weg vanwege de aanleg van de A73 en de als gevolg daarvan noodzakelijke bijkomende werkzaamheden. De Staat heeft, aldus de rechtbank, ter zitting benadrukt dat de verbreding van de Molenbeekweg noodzakelijk was voor de ontsluiting van het bedrijf van [eiser] en een ander bedrijf en geheel los staat van de zandgroeve. Op grond hiervan oordeelde de rechtbank dat naast de waardevermindering van het overblijvende, geen sprake is van bijkomende schade.
3.4 Middel 5 klaagt dat dit oordeel in het licht van de stellingen van [eiser] onbegrijpelijk is gemotiveerd. Deze klacht faalt. Het oordeel van de rechtbank komt erop neer dat de strook grond langs de Molenbeekweg is onteigend ten behoeve van de door de aanleg van de A73 nodig geworden ontsluiting van het bedrijf van [eiser] en een ander bedrijf, en dat daarom de schade die [eiser] zou kunnen lijden ten gevolge van het na verbreding van die weg daarvan gemaakte gebruik als afvoerroute voor zand uit de zandgroeve, geen rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van de onteigening zodat die schade niet als bijkomende onteigeningsschade voor vergoeding in aanmerking komt. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk in het licht van de in nr. 40 van het middel aangewezen stellingen van [eiser], waarin [eiser] voornamelijk de ernst van de door hem verwachte overlast als gevolg van het zandtransport over de Molenbeekweg benadrukt en verwijst naar een door hem tegen de gemeente Venlo gevoerde kortgedingprocedure waarin hij stillegging van de werk-zaamheden tot verbreding van die weg vorderde.
3.5 Voor zover het middel het oordeel van de rechtbank temeer onbegrijpelijk acht omdat de rechtbank ambtshalve bekend zou moeten zijn met gegevens die in die kort-gedingprocedure aan de orde zijn geweest, miskent het dat het de rechter niet vrijstaat zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, te baseren op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.
3.6 Middel 6 klaagt over het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de omrijschade, die door de rechtbank, in het voetspoor van de deskundigen, is begroot op € 100,-- per jaar. De rechtbank heeft met de in nr. 43 van het middel geciteerde volzin tot uitdrukking gebracht dat de door [eiser] gestelde omrijschade ten bedrage van (gekapitaliseerd) € 117.000,-- niet aanvaardbaar is, nu die berust op een berekening waarin niet alleen omrijschade is begroot die het gevolg is van het verlies van de onteigende perceelsgedeelten maar ook omrijschade die het gevolg is van het vervallen van de (oude) Venweg, die in de nieuwe situatie niet meer is verbonden met het ten westen van de A73 liggende deel van die weg. Dit oordeel, dat moet worden begrepen in samenhang met de door de rechtbank klaarblijkelijk gehuldigde, en juiste, opvatting dat de Onteigeningswet niet voorziet in vergoeding van nadelen die niet door de onteigening of door het werk op het onteigende doch door de uitvoering van het werk daarbuiten worden veroorzaakt, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering. Alle klachten van het middel stuiten hierop af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 februari 2009.