In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De belanghebbende, een vennootschap onder firma, had in 2001 delen van een bouwterrein verkocht en geleverd, maar geen omzetbelasting op aangifte voldaan. De Inspecteur legde een naheffingsaanslag op zonder de belanghebbende vooraf in kennis te stellen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag tijdig was, maar het Hof oordeelde dat de rechten van de verdediging niet waren geschonden. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de belanghebbende effectief bezwaar heeft kunnen maken, omdat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft ook bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden aan de belanghebbende.