Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
31 maart 2015
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Nijmegen(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
ƒ 800.016,38 (€ 363.031,60) inclusief omzetbelasting bedraagt. In de akte van levering is een kettingbeding opgenomen op grond waarvan de koper verplicht is het verkochte en de daarop te realiseren bebouwing te gebruiken overeenkomstig de bestemming volgens het van toepassing zijnde bestemmingsplan voor het [M]. In de akte van levering is voorts een kettingbeding opgenomen, op grond waarvan de koper verplicht is de benodigde infrastructurele werken (zijnde alle grondwerkzaamheden, inclusief verhardingen, rioleringen en hekwerken/afscheidingen) ten behoeve van het perceel te laten uitvoeren door [K] BV. Deze verplichtingen voor de koper gelden zolang de ontwikkeling van het [M] nog niet is voltooid. Voor wat betreft de heffing van overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van het perceel heeft belanghebbende zich beroepen op de vrijstelling van artikel 15, lid 1, letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV), “aangezien op de onderhavige levering omzetbelasting verschuldigd is en het onroerend goed niet als bedrijfsmiddel is gebruikt”.
- grondwerk en zandlevering,
- aanleggen van 7.100 m² (25 cm dik) puinfundering,
- levering van gronddoek, vulzand en roofgrond,
- inzaaien van een grondstrook en aanbrengen van beplanting,
- levering van een watermeterput,
- aanleg van een parkeerstrook, waarbij in totaal 444 m2 is bestraat met klinkers, 16 betonbanden en 10 stootbanden zijn aangebracht en spuitwerkzaamheden tegen onkruid zijn verricht, en
- de levering van betonmortel, cement en grind.
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
artikel 12, lid 3, van de Wet OB had moeten worden toegepast en de naheffingsaanslag om die reden aan de afnemer had moeten worden opgelegd,
4.Beoordeling van het geschil
- op dat moment op het terrein een soort bouwkeet stond, een vrachtwagen voorzien van een logo met de tekst Schwertransport, een aantal auto’s en een grote dieplader,
- het kenteken van die vrachtwagen op naam stond van belanghebbende,
- de vader van de firmanten van belanghebbende tijdens het bezoek aanwezig was en heeft verklaard dat het terrein werd gebruikt voor transportactiviteiten, en
- volgens het bestemmingsplan aan het terrein de bestemming ‘bedrijventerrein voor transport’ was toegekend.
de daarop te realiseren bebouwing[cursivering door het Hof] te gebruiken overeenkomstig de bestemming volgens het van toepassing zijnde bestemmingsplan voor het [M]” en dat de koper verplicht is de
benodigdeinfrastructurele werken (zijnde alle grondwerkzaamheden, inclusief verhardingen, rioleringen en hekwerken/afscheidingen) ten behoeve van het perceel te laten uitvoeren door [K] BV. Gelet op de aard van het geleverde perceel (een industrieterrein), de omstandigheid dat het perceel in de koopovereenkomst [in] 1996 wordt omschreven als ‘bouwterrein’ en in de akte van levering 7 februari 1997 als een industrieterrein en de in de akten van levering opgenomen kettingbedingen, acht het Hof aannemelijk dat het terrein daadwerkelijk was bestemd te worden bebouwd. Ook de omstandigheden dat in de akten van levering wordt uitgegaan van een van rechtswege belaste levering, dat een beroep wordt gedaan op de vrijstelling overdrachtsbelasting en dat in de akten van levering en de notariële afrekening gericht aan [Q] melding wordt gemaakt van omzetbelasting, wijzen erop dat het perceel op de datum van de levering daadwerkelijk bestemd was te worden bebouwd. Dit brengt mee dat de onderhavige levering als de levering van een bouwterrein in de zin van artikel 11, lid 4, van de Wet OB moet worden beschouwd.
met de daarover verschuldigde omzetbelasting” [cursivering door het Hof] door de kopers is voldaan door storting op een rekening derdengelden van de notaris en voorts dat een beroep wordt gedaan op het bepaalde in artikel 15, lid 1, sub a, van de Wet BRV “aangezien op de onderhavige levering omzetbelasting is verschuldigd”.
5.Proceskosten
6.Beslissing
mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
31 maar 2015in het openbaar uitgesproken.