In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Staat der Nederlanden en de rechtspersoon naar vreemd recht, Servaas Inc. De zaak betreft de omvang van de immuniteit van executie in het kader van executoriaal beslag ten laste van de staat Irak. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en behandelt de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de bestemming van de goederen die beslag en executie toestaan. De Hoge Raad oordeelt dat indien er geen aanwijzingen zijn dat goederen een publieke bestemming hebben, er geen grond is om aan te nemen dat deze goederen immuniteit van executie genieten. Dit betekent dat de beslaglegger moet aantonen dat de goederen niet voor publieke doeleinden worden gebruikt. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam en verwijst de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Staat wordt in het gelijk gesteld en Servaas wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.