Uitspraak
wonende te [woonplaats],
zetelende te Den Haag,
1.Het geding
2.Het tweede geding in cassatie
4.Beslissing
18 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. Tjon-En-Fa, het beroep heeft ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. van Asperen. De zaak betreft een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van de verzoeker, waarbij ook de vraag aan de orde is of er een familierechtelijke betrekking bestaat naar Ghanees recht. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
De Hoge Raad verwijst in zijn beschikking naar eerdere uitspraken, waaronder de beschikking van 5 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY8282) en de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 18 juni 2014. De verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, dat op zijn beurt de verzoeker in het ongelijk heeft gesteld. De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook heeft gedaan.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarbij de Hoge Raad concludeert dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beschikking van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.