ECLI:NL:PHR:2018:480
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Hernieuwd verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap en juridische vaderschap naar Ghanees recht
In deze zaak heeft verzoeker opnieuw een verzoek ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap op basis van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Dit verzoek is de derde keer dat het de Hoge Raad bereikt, na eerdere procedures waarin de Hoge Raad beslissingen heeft genomen over het juridisch vaderschap van verzoeker. In de eerdere procedures heeft de Hoge Raad op 5 april 2013 en 18 september 2015 uitspraken gedaan die de basis vormen voor de huidige procedure. Verzoeker stelt dat hij kan aantonen dat hij niet is erkend door [betrokkene 1], wat zou betekenen dat er geen familierechtelijke betrekkingen bestaan tussen hen. Hij heeft verklaringen overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling, maar de rechtbank heeft deze afgewezen en het verzoek afgewezen op 27 oktober 2017. Verzoeker heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in deze procedure de klachten van verzoeker beoordeeld. De rechtbank heeft overwogen dat de door verzoeker overgelegde verklaringen niet als nieuwe feiten kunnen worden aangemerkt die de eerdere beslissingen van het hof en de Hoge Raad zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de omstandigheden die in de eerdere procedures zijn vastgesteld, nog steeds van toepassing zijn. De Hoge Raad heeft de klachten van verzoeker niet gegrond verklaard en geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft de conclusie getrokken dat er geen aanleiding is voor cassatie, omdat de rechtbank de eerdere uitspraken correct heeft toegepast en geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die een andere uitkomst rechtvaardigen.