ECLI:NL:PHR:2018:480

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
18/00425
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hernieuwd verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap en juridische vaderschap naar Ghanees recht

In deze zaak heeft verzoeker opnieuw een verzoek ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap op basis van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Dit verzoek is de derde keer dat het de Hoge Raad bereikt, na eerdere procedures waarin de Hoge Raad beslissingen heeft genomen over het juridisch vaderschap van verzoeker. In de eerdere procedures heeft de Hoge Raad op 5 april 2013 en 18 september 2015 uitspraken gedaan die de basis vormen voor de huidige procedure. Verzoeker stelt dat hij kan aantonen dat hij niet is erkend door [betrokkene 1], wat zou betekenen dat er geen familierechtelijke betrekkingen bestaan tussen hen. Hij heeft verklaringen overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling, maar de rechtbank heeft deze afgewezen en het verzoek afgewezen op 27 oktober 2017. Verzoeker heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in deze procedure de klachten van verzoeker beoordeeld. De rechtbank heeft overwogen dat de door verzoeker overgelegde verklaringen niet als nieuwe feiten kunnen worden aangemerkt die de eerdere beslissingen van het hof en de Hoge Raad zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de omstandigheden die in de eerdere procedures zijn vastgesteld, nog steeds van toepassing zijn. De Hoge Raad heeft de klachten van verzoeker niet gegrond verklaard en geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft de conclusie getrokken dat er geen aanleiding is voor cassatie, omdat de rechtbank de eerdere uitspraken correct heeft toegepast en geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die een andere uitkomst rechtvaardigen.

Conclusie

Zaaknr: 18/00425
mr. P. Vlas
Zitting: 23 maart 2018
Conclusie (art. 80a RO) inzake:
[verzoeker]
tegen
Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst)

1.Feiten en procesverloop

1.1
Het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker) tot vaststelling van het Nederlanderschap op de voet van art. 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) bereikt de Hoge Raad thans voor de derde maal. In een eerdere procedure naar aanleiding van een op 9 mei 2007 ingediend verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap heeft de Hoge Raad bij beschikking van 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8282, de beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 februari 2012 vernietigd en de zaak verwezen naar het hof Den Haag. Nadat het hof op 18 juni 2014 (verbeterd bij beschikking van 1 oktober 2014) uitspraak heeft gedaan en de beschikking van de rechtbank heeft bekrachtigd, is door verzoeker beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2744, het beroep verworpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
1.2
Op 9 september 2016 heeft verzoeker zich andermaal tot de rechtbank gewend met een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap. Daartoe heeft verzoeker gesteld dat hij thans kan aantonen dat hij niet is erkend door [betrokkene 1] en dat er dus tussen hem en [betrokkene 1] geen familierechtelijke betrekkingen bestaan, zodat hij op 6 mei 2002 rechtsgeldig is erkend door [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), die de Nederlandse nationaliteit heeft. Verzoeker heeft ter staving van zijn stelling een verklaring van [betrokkene 1] van 20 oktober 2015 overgelegd, een verklaring van zijn moeder van 25 augustus 2017 en een verklaring van [betrokkene 2] van 26 augustus 2017.
1.3
Bij beschikking van 27 oktober 2017 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. Verzoeker heeft tegen de beschikking (tijdig) beroep in cassatie ingesteld.
1.4
Voor de feiten van de zaak kan worden verwezen naar de weergave daarvan door de rechtbank in de bestreden beschikking (p. 2) en naar hetgeen de Hoge Raad in rov. 3.1 van zijn beschikking van 5 april 2013 heeft overwogen.
1.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen zich aan de beslissing van het hof van 18 juni 2014 en van de Hoge Raad van 18 september 2015 gebonden te achten, tenzij sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die ertoe zouden kunnen leiden dat deze beslissingen geen stand houden. De rechtbank is van oordeel dat de door verzoeker overgelegde verklaringen van [betrokkene 1], van de moeder van verzoeker en van [betrokkene 2], niet kunnen worden gezien als nieuwe feiten waardoor de beslissing van het hof van 18 juni 2014 geen stand kan houden. Aan de omstandigheid dat [betrokkene 1] is vermeld als vader in de geboorteakte van verzoeker is niets veranderd en uit de overgelegde verklaring van de moeder volgt niet dat [betrokkene 1] niet de vader van verzoeker is. Deze beide omstandigheden zijn voldoende om het juridisch vaderschap van [betrokkene 1] naar Ghanees recht aan te nemen. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen van het hof dat de omstandigheden dat er geen naamgevingsceremonie naar Ghanees recht heeft plaatsgevonden en dat [betrokkene 1] verzoeker niet heeft onderhouden of verzorgd, aan dit oordeel niet afdoen, evenmin als de omstandigheid dat [betrokkene 1] in zijn naturalisatieprocedure heeft aangegeven geen kinderen te hebben.

2.Bespreking van het cassatiemiddel

2.1
Het verzoekschrift tot cassatie bevat, na een inleiding (onder 1) en een weergave van de bestreden overwegingen en beslissing (onder 2), een aantal klachten. Het middel (onder 3) betoogt dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste lezing dan wel een onjuist begrip van de beschikking van het hof van 18 juni 2014 en daardoor feitelijke grondslag mist. Volgens het middel is in de beschikking van het hof niet vastgesteld dat de twee door de rechtbank genoemde omstandigheden, te weten (i) de vermelding van [betrokkene 1] als vader in de geboorteakte van verzoeker en (ii) de verklaring van de moeder dat [betrokkene 1] de biologische vader van verzoeker is, omstandigheden zijn die voldoende zijn voor het aannemen van het juridisch vaderschap naar Ghanees recht, maar dat sprake is van ‘aanwijzingen’. In de hofprocedure had verzoeker onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om de ‘aanwijzingen’ dat [betrokkene 1] zijn juridische vader is, te ontzenuwen, en is – anders dan de rechtbank heeft overwogen – dus geen sprake van een beslissing volgens welke het juridisch vaderschap van [betrokkene 1] naar Ghanees recht vaststaat, aldus de klacht. Het middel (onder 4 en 5) voert motiveringsklachten aan tegen het oordeel van de rechtbank. Het middel (onder 6) voert aan dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting naar Ghanees recht en doet een beroep op strijd met de Nederlandse openbare orde: het Ghanees recht op grond waarvan de vermelding van een man als vader in de geboorteakte door toedoen van een derde zonder zijn toestemming en de enkele aanwijzing van een man als biologische vader door een niet met hem gehuwde vrouw, is in strijd met de Nederlandse openbare orde.
2.2
De klachten rechtvaardigen geen behandeling in cassatie, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Daartoe geldt het volgende. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het oordeel van het hof in de beschikking van 18 juni 2014 weergegeven. Daarin heeft het hof (in rov. 12) geconcludeerd dat, kort samengevat, de door het hof vermelde feiten en omstandigheden naar Ghanees recht aanwijzingen voor het bestaan van een juridische afstammingsrelatie zijn en verzoeker voor het overige niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen familierechtelijke betrekking tussen hem en [betrokkene 1] bestaat die gelijk kan worden gesteld met de familierechtelijke betrekking als gevolg van een erkenning naar Nederlands recht. De enkele mededeling van verzoeker dat er in Ghana geen naamgevingsceremonie heeft plaatsgevonden en [betrokkene 1] hem niet heeft onderhouden en verzorgd, maakt dit niet anders, aldus het hof. Zoals hierboven reeds is vermeld, heeft de Hoge Raad bij beschikking van 18 september 2015 het tegen de beschikking van het hof ingestelde cassatieberoep verworpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
2.3
De omstandigheden dat (i) [betrokkene 1] op de geboorteakte(n) van verzoeker staat vermeld als vader en (ii) de moeder van verzoeker heeft verklaard dat [betrokkene 1] de vader van verzoeker is, zijn omstandigheden die in de eerdere procedure voldoende zijn geacht om aan te nemen dat [betrokkene 1] naar Ghanees recht de juridische vader van verzoeker is. In deze omstandigheden is volgens de rechtbank geen wijziging gekomen door de door verzoeker overgelegde verklaringen van [betrokkene 1], van de moeder van verzoeker en van [betrokkene 2]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat [betrokkene 1] in de geboorteakte(n) van verzoeker nog steeds als vader van verzoeker staat vermeld en dat uit de verklaring van de moeder niet volgt dat [betrokkene 1] niet de vader van verzoeker is. Dit oordeel van de rechtbank is niet onjuist noch onbegrijpelijk. Hierop stuiten de onderdelen 3, 4 en 5 van het middel af.
2.4
Onderdeel 6 van het middel berust op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft niet, zoals het middel betoogt, vastgesteld dat naar Ghanees recht een man als juridische vader kan worden aangemerkt op grond van handelingen van derden waarin hij op geen enkele wijze de hand heeft gehad.

3.Conclusie

De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G