Uitspraak
wonende te [woonplaats],
zetelende te Den Haag,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
18 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. van Gelderen, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2017. De rechtbank had in die beschikking geoordeeld over de omstandigheden die relevant zijn voor de vaststelling van het vaderschap naar Ghanees recht. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder die van 5 april 2013 en 18 september 2015, waarin soortgelijke kwesties aan de orde zijn geweest.
De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep op basis van artikel 80a van de Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit leidde tot de beslissing om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en onderstreept het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures, waarbij de Hoge Raad de belangen van de partijen en de rechtszekerheid in overweging neemt.