ECLI:NL:HR:2018:731

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
18/00425
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hernieuwd verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap en ontvankelijkheid in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. van Gelderen, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2017. De rechtbank had in die beschikking geoordeeld over de omstandigheden die relevant zijn voor de vaststelling van het vaderschap naar Ghanees recht. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder die van 5 april 2013 en 18 september 2015, waarin soortgelijke kwesties aan de orde zijn geweest.

De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep op basis van artikel 80a van de Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit leidde tot de beslissing om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en onderstreept het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures, waarbij de Hoge Raad de belangen van de partijen en de rechtszekerheid in overweging neemt.

Uitspraak

18 mei 2018
Eerste Kamer
18/00425
LZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H. van Gelderen,
t e g e n
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als verzoeker en de staat.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/518534 HA RK 16-471 van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van verzoeker heeft bij brief van6 april 2018 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
18 mei 2018.