ECLI:NL:PHR:2015:844

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
14/04762
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

14/04762
Mr. P. Vlas
Zitting, 5 juni 2015
Conclusie inzake:
[verzoeker]
(hierna: [verzoeker])
tegen
de Staat der Nederlanden, Ministerie van Veiligheid en Justitie Immigratie- en Naturalisatiedienst
(hierna: de Staat)
Deze nationaliteitszaak heeft betrekking op het geding na verwijzing op grond van de beschikking van de Hoge Raad van 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8282, RvdW 2013/353. Aan de orde is de vraag of verzoeker tot cassatie op het moment dat hij werd erkend door een Nederlandse man reeds een juridische vader had op grond van het toepasselijke Ghanese recht.

1.Feiten en procesverloop

1.1
Voor de relevante feiten verwijs ik naar rov. 3.1 van de genoemde beschikking van de Hoge Raad. [1]
1.2
[verzoeker] heeft op de voet van art. 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de rechtbank ’s-Gravenhage verzocht vast te stellen dat hij op 6 mei 2002 bij in Nederland opgemaakte notariële akte is erkend door [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), van Nederlandse nationaliteit. Bij beschikking van 9 februari 2012 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen op de grond dat [verzoeker] naar Ghanees recht al een juridische vader had op de datum van erkenning door [betrokkene 1], te weten [betrokkene 2], zodat [betrokkene 1] in Nederland niet rechtsgeldig tot erkenning van [verzoeker] kon overgaan.
1.3
Deze beschikking is vernietigd bij de reeds genoemde beschikking van de Hoge Raad van 5 april 2013. Voor zover van belang heeft de Hoge Raad in deze beschikking het volgende overwogen:
‘3.3 De rechtbank heeft (…) tot uitgangspunt genomen dat naar Ghanees recht tussen een vader en zijn (biologisch) kind bij de geboorte een familierechtelijke betrekking ontstaat, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen die zijn geboren binnen of buiten het huwelijk. De rechtbank heeft dit uitgangspunt kennelijk (mede) afgeleid uit haar eerdere uitspraak van 10 maart 2008 (LJN BC6198). Het middel klaagt terecht dat het door de rechtbank aangenomen uitgangspunt niet volgt uit die eerdere uitspraak en evenmin steun vindt in het debat van partijen in de onderhavige zaak.
Nu de rechtbank niet nader heeft uiteengezet op welke gronden haar uitgangspunt steunt, heeft zij haar oordeel dat het enkele biologische vaderschap naar Ghanees recht familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan, onvoldoende gemotiveerd. Derhalve kon de rechtbank zonder nadere motivering evenmin doorslaggevend gewicht toekennen aan omstandigheden die erop wijzen dat [betrokkene 2] de biologische vader van [verzoeker] is.
Het middel klaagt dan ook terecht dat onbegrijpelijk is dat de rechtbank aan het oordeel dat [betrokkene 2] de biologische vader is, de conclusie verbindt dat [verzoeker] naar Ghanees recht al vóór de erkenning door [betrokkene 1] een juridische vader had’.
1.4
In het geding na verwijzing heeft het hof Den Haag bij beschikking van 18 juni 2014 [2] - verbeterd bij beschikking van 1 oktober 2014 – het verzoek van [verzoeker] afgewezen, omdat niet vast is komen te staan dat [verzoeker] ten tijde van het opstellen van de notariële akte aan de voorwaarden voldeed om rechtsgeldig erkend te worden zodat de erkenning door [betrokkene 1] nietig is.
1.5
Het hof heeft daartoe kort weergegeven het volgende overwogen. De vraag of de biologische vader van [verzoeker] kan worden aangemerkt als zijn juridische vader wordt bepaald door het recht van Ghana, zijnde de staat waarvan [verzoeker] de nationaliteit heeft (rov. 9). De vaststelling van het juridisch vaderschap in Ghana is geregeld in art. 9 en 10 van de ‘Maintenance of Children Decree 1977’, in werking getreden op 1 maart 1978. Naar Ghanees recht zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant: (a) de vraag of een naamgevingsprocedure heeft plaatsgevonden, (b) vermelding van de naam van de vader op de geboorteakte, (c) het verzorgen en opvoeden van het kind, en (d) een verklaring van de moeder over het vaderschap van de man (rov. 10). Niet kan worden aangenomen dat de erkenning van [verzoeker] rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, omdat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] naar Ghanees recht ten tijde van de erkenning niet reeds een juridische vader had. Bij het opmaken van de akte van erkenning heeft de notaris gebruik gemaakt van een – niet gelegaliseerde – geboorteakte waarop een naam van een vader van [verzoeker] niet is vermeld, zulks terwijl zowel op de voor de rectificatie gebruikte akte als op de twee overige voorhanden zijnde aktes met zoveel woorden [betrokkene 2] als vader wordt vermeld (rov. 11). Volgens het hof zijn er voldoende aanwijzingen dat [betrokkene 2] ten opzichte van [verzoeker] meer is dan louter en alleen zijn biologische vader. Zo draagt [verzoeker] de achternaam van [betrokkene 2] en beschouwt hij hem als ‘zijn vader’. Ook na de erkenning door [betrokkene 1] is [verzoeker] de achternaam [verzoeker] blijven gebruiken. Voorts verklaart niet alleen de moeder dat [betrokkene 2] de vader van [verzoeker] is, maar vermeldt ook de grootvader aan moederszijde van [verzoeker] in zijn verklaring van 19 november 1992 als kinderen van zijn dochter onder meer ‘[betrokkene 3] (Female) Born 1987’ en ‘[verzoeker] (Male) Born 1985’. Deze feiten en omstandigheden zijn volgens het hof naar Ghanees recht aanwijzingen voor het bestaan van een juridische afstammingsrelatie. [verzoeker] heeft voor het overige niet aannemelijk gemaakt dat geen familierechtelijke betrekking bestaat tussen hem en [betrokkene 2] die kan worden gelijkgesteld met de familierechtelijke betrekking als gevolg van een erkenning naar Nederlands recht. De enkele mededeling van [verzoeker] dat in Ghana geen naamgevingsceremonie heeft plaatsgevonden en [betrokkene 2] hem niet heeft onderhouden en verzorgd, maakt dit niet anders. Volgens Ghanees recht is erkenning immers op verschillende manieren mogelijk en kan deze op informele wijze plaatsvinden, aldus het hof (rov. 12).
1.6
[verzoeker] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof. De Staat heeft verweer gevoerd.

2.Bespreking van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen waarmee wordt opgekomen rov. 10, 11, 12 en 13 van de bestreden beschikking, waarin het hof heeft geoordeeld dat [verzoeker] naar Ghanees recht een juridische vader had op het moment van zijn erkenning door [betrokkene 1]. Aangezien de toepassing van vreemd recht door de feitenrechter, gelet op art. 79 lid 1, aanhef en onder b RO, niet op juistheid in cassatie kan worden getoetst, beperkt de toetsing in cassatie zich tot de vraag of het oordeel van de feitenrechter omtrent de toepassing van het vreemde recht begrijpelijk en voldoende gemotiveerd is.
2.2
Onderdeel Ibetoogt dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beantwoording van de vraag of op het moment van de erkenning door [betrokkene 1] een afstammingsrechtelijke relatie naar Ghanees recht bestond tussen [verzoeker] en [betrokkene 2], althans dat het hof [verzoeker] ten onrechte heeft belast met het bewijs dat er op het moment van de erkenning door [betrokkene 1] naar Ghanees recht geen afstammingsrechtelijke relatie bestond tussen hem en [betrokkene 2].
2.3
Bij de behandeling van deze klachten geldt als uitgangspunt dat de vraag naar het al dan niet bestaan van familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] moet worden beantwoord naar Ghanees recht. [3] Het hof heeft de inhoud van het Ghanese afstammingsrecht, zoals neergelegd in art. 9 en 10 van de ‘Maintenance of Children Decree 1977’, uiteengezet in rov. 10. Volgens het hof zijn voor het juridisch vaderschap naar Ghanees recht de volgende omstandigheden relevant: (a) de vraag of een naamgevingsprocedure heeft plaatsgevonden, (b) vermelding van de naam van de vader op de geboorteakte, (c) het verzorgen en onderhouden van het kind, en (d) een verklaring van de moeder over het vaderschap van de man. [4] Op grond van onder andere de vaststelling dat (i) op een aantal in het geding gebrachte geboorteaktes van [verzoeker] [betrokkene 2] als zijn vader wordt genoemd (rov. 11) en (ii) de moeder van [verzoeker] heeft verklaard dat [betrokkene 2] de vader van [verzoeker] is (rov. 12), heeft het hof geoordeeld dat er aanwijzingen zijn voor het bestaan van een juridische afstammingsrelatie tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] naar Ghanees recht.
2.4
Dit oordeel van het hof is onjuist noch onbegrijpelijk. De in rov. 10 van de bestreden beschikking onder (a) t/m (d) genoemde omstandigheden zijn kennelijk omstandigheden van gelijk gewicht die naar Ghanees recht van belang zijn voor de vaststelling van het juridisch vaderschap en komt het aan op een afweging van de verschillende omstandigheden. Aldus beschouwd kan de stelling van [verzoeker] dat in Ghana geen naamgevingsceremonie heeft plaatsgevonden en [betrokkene 2] hem niet heeft onderhouden en verzorgd, niet afdoen aan het oordeel van het hof dat op een aantal in het geding gebrachte geboorteaktes [betrokkene 2] als de vader van [verzoeker] wordt genoemd en dat de moeder van [verzoeker] heeft verklaard dat [betrokkene 2] de vader is. Deze omstandigheden zijn volgens het hof aanwijzingen voor het naar Ghanees recht bestaan van een juridische afstammingsrelatie tussen [verzoeker] en [betrokkene 2]. Aangezien [verzoeker] hiertegen onvoldoende heeft ingebracht, kon het hof op grond van deze aanwijzingen tot de conclusie komen dat [betrokkene 2] naar Ghanees recht de vader is van [verzoeker]. Voor dat oordeel heeft het hof kennelijk steun gezocht in de op zich zelf naar Ghanees afstammingsrecht voor de vaststelling van het juridisch vaderschap niet relevante omstandigheden dat [verzoeker] de achternaam van [betrokkene 2] draagt, [verzoeker] ook na de erkenning door [betrokkene 1] de achternaam [verzoeker] is blijven gebruiken en hij [betrokkene 2] als zijn vader beschouwt alsmede dat de grootvader van moederszijde van [verzoeker] heeft verklaard dat [betrokkene 2] de vader is van [verzoeker]. Hierop stuiten de klachten van onderdeel I af.
2.5
Onderdeel IIvoert aan dat, voor zover het hof met rov. 12 zou hebben bedoeld dat de aldaar genoemde feiten en omstandigheden gronden kunnen zijn waarop kan worden aangenomen dat [betrokkene 2] naar Ghanees recht de juridische vader van [verzoeker] is behoudens door [verzoeker] te leveren tegenbewijs, dat oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
2.6
Het middel merkt terecht op dat het hof in rov. 12 een aantal omstandigheden noemt die volgens de eigen vaststelling van het hof in rov. 10 niet relevant zijn voor de beoordeling van het juridisch ouderschap naar Ghanees recht. Het betreft de omstandigheid dat [verzoeker] de achternaam van [betrokkene 2] draagt, [verzoeker] [betrokkene 2] als zijn vader beschouwd, [verzoeker] ook na de erkenning door [betrokkene 1] de achternaam [verzoeker] is blijven gebruiken en de grootvader van moederszijde van [verzoeker] in zijn verklaring van 19 november 1992 als kinderen van zijn dochter onder meer vermeldt ‘[betrokkene 3] (Female) Born 1987’ en ‘[verzoeker] (Male) Born 1985’. De klacht kan echter niet tot cassatie leiden, omdat de andere twee in rov. 11 en 12 vastgestelde omstandigheden voldoende aanwijzingen opleveren voor het juridisch vaderschap van [betrokkene 2], te weten dat op verschillende in het geding gebrachte geboorteaktes met zoveel woorden [betrokkene 2] als vader van [verzoeker] wordt genoemd en de moeder heeft verklaard dat [betrokkene 2] de vader van [verzoeker] is. Nu [verzoeker] daartegen onvoldoende heeft ingebracht, heeft het hof naar Ghanees recht het juridisch ouderschap van [betrokkene 2] kunnen vaststellen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en evenmin onvoldoende gemotiveerd.
2.7
Ik geef Uw Raad in overweging het beroep te verwerpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.

3.Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Zie ook p. 2 van de thans bestreden beschikking van het hof Den Haag van 18 juni 2014.
3.Zie ook rov. 9 van de bestreden beschikking – in cassatie onbestreden.
4.Het hof heeft zich aangesloten bij de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 maart 2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6198. Zie over deze uitspraak ook Eric Gubbels, Registratie van afstammingsgegevens uit Ghana, in: Susan Rutten/Kees Saarloos (red.), Van afstamming tot nationaliteit, Opstellen aangeboden aan prof. mr. G.R. de Groot 2013, p. 31-40; voorts K.J. Saarloos en M. Singh, Wie is de vader?, A&MR 2014, nr. 03, p. 155: ‘Voor de criteria voor de erkenning van een afstammingsrelatie uit een Ghanese geboorteakte lijkt de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 maart 2008 nog steeds leidend’.