In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 8 januari 2014, waarin het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Ontvanger tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage werd behandeld. De zaak betreft de aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 voor nageheven loonbelasting en omzetbelasting over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003. De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie op 17 februari 2014 door de gemachtigde van belanghebbende is verzonden naar de Hoge Raad, maar dat het postbusadres niet volledig overeenkwam met het juiste adres. Hierdoor is het poststuk op 19 februari 2014 door PostNL geretourneerd aan de gemachtigde. Op 20 februari 2014 heeft de gemachtigde het beroepschrift opnieuw verzonden, ditmaal met de correcte adressering, en dit poststuk is op 21 februari 2014 door de Hoge Raad ontvangen.
De Hoge Raad oordeelt dat het op de indiener van het beroepschrift rust om ervoor te zorgen dat het poststuk correct is geadresseerd en tijdig wordt verzonden. Aangezien het beroepschrift niet tijdig is ingediend, verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen.