ECLI:NL:GHSHE:2024:3582

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
23/60
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep heffingsambtenaar gemeente Best inzake WOZ-waarde onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Best tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 december 2022. De heffingsambtenaar had in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) een WOZ-beschikking afgegeven, waarin de waarde van een perceel grond was vastgesteld. Belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde echter dat de waarde te hoog was en verlaagde deze, wat leidde tot het hoger beroep van de heffingsambtenaar.

Het hof oordeelde dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift buiten de termijn was ingediend. De heffingsambtenaar had aangevoerd dat een verschrijving in het postbusnummer de oorzaak was van de termijnoverschrijding, maar het hof oordeelde dat de retournering van het poststuk voor risico van de heffingsambtenaar kwam. Hierdoor was er geen sprake van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Het incidentele hoger beroep van belanghebbende werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit afhankelijk was van de ontvankelijkheid van het principaal hoger beroep.

De uitspraak van het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en legde de heffingsambtenaar een griffierecht op van € 548. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/60
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Best,
hierna: de heffingsambtenaar,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 december 2022, nummer SHE 20/655, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van een perceel grond aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
1.6.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 23/61.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak.
2.2.
De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld op € 168.000. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak en de aanslag gehandhaafd.
2.3.
Bij beschikking van 2 juni 2020 heeft de heffingsambtenaar ambtshalve de waarde van de onroerende zaak verlaagd tot € 160.000 en de aanslag evenredig verminderd.
2.4.
De rechtbank heeft de waarde van de onroerende zaak verlaagd tot € 158.000 en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.056.
2.5.
De uitspraak van de rechtbank is op 7 december 2022 verzonden naar partijen.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is het hoger beroep van de heffingsambtenaar ontvankelijk?
Principaal hoger beroep
2. Is de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding te hoog vastgesteld?
Incidenteel hoger beroep
3. Is de WOZ-waarde zoals door de rechtbank vastgesteld te hoog?
3.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, maar uitsluitend met betrekking tot de proceskostenvergoeding, en vaststelling van de proceskostenvergoeding op € 759. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de WOZ-waarde tot € 42.000.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 6:8, lid 1, Awb en artikel 6:24 Awb bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank zes weken en vangt die termijn op de dag volgend op de dag waarop die uitspraak is verzonden.
4.2.
Ingevolge artikel 6:9, lid 2, Awb in samenhang met artikel 6:24 Awb is bij verzending per post een hoger beroepschrift tijdig ingediend indien het hoger beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het hoger beroepschrift niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.3.
De termijn waarbinnen in dit geval hoger beroep kon worden ingesteld is aangevangen op 8 december 2022 en die termijn is op 18 januari 2023 geëindigd.
4.4.
Het hoger beroepschrift van de heffingsambtenaar is op 26 januari 2023, buiten de termijn, ontvangen door het hof.
4.5.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat hij op 11 januari 2023 het hoger beroepschrift heeft verstuurd, maar dat door een verschrijving in het postbusnummer, de envelop met het hoger beroepschrift retour is gestuurd. Hij heeft, direct nadat hij het hoger beroepschrift op 24 januari 2023 retour ontving, het hoger beroepschrift op 25 januari 2023, met vermelding van het juiste postbusnummer, nogmaals naar het hof gestuurd.
4.6.
Van de indiening van een beroepschrift bij verzending per (aangetekende) post is pas sprake, indien het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken, waaronder het zorg dragen voor een correcte adressering. Nu sprake is van een onjuiste adressering komt de retournering van het poststuk voor risico van de heffingsambtenaar. Indien als gevolg van een onjuiste adressering het poststuk de geadresseerde niet bereikt maar aan het verzendadres wordt geretourneerd, is aan de verzending een einde gekomen. [1]
De verzending op 25 januari 2023 moet dus als een nieuwe verzending worden beschouwd, die buiten de beroepstermijn ligt. Het hoger beroepschrift is dus te laat ingediend.
4.7.
Door de rechtbank is bij verzending van de uitspraak het correcte postbusnummer van het hof vermeld, zodat er geen grond is voor het oordeel dat de heffingsambtenaar niet in verzuim is geweest. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4.8.
Nu het principaal hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is overschreden, dient ook het incidenteel hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk te worden verklaard op grond van artikel 8:111, lid 1, letter a, Awb. Dat de heffingsambtenaar op 11 januari 2023 aan belanghebbende heeft laten weten dat hij op die datum een pro forma hoger beroepschrift naar het hof heeft gestuurd, en belanghebbende heeft gesteld dat hij op grond daarvan heeft aangenomen dat hij niet zelf tijdig hoger beroep hoefde in stellen, leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel. Artikel 8:111, lid 1, Awb, is dwingendrechtelijk geformuleerd en deze keuze van de wetgever kan door de rechter niet op innerlijke waarde, billijkheid of redelijkheid worden getoetst.
4.9.
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
Tussenconclusie
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is en het incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
De griffier heft van de heffingsambtenaar een griffierecht van € 548, omdat het hof de uitspraak van de rechtbank bevestigt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof.
4.13.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 2 punten [2] x € 875 (waarde per punt) x 0,25 (factor gewicht van de zaak) is € 437,50.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • verklaart het incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 548;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het hof van
€ 437,50.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, M.E. Smorenburg en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
A.S. van Middelkoop L.B.M. Klein Tank
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1366
2.1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.