ECLI:NL:RBZWB:2022:1366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
BRE-21_4953
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepschrift inzake loonheffingen door onjuiste adressering

Op 18 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE-21/4953, waarin belanghebbende een beroepschrift had ingediend tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot ingehouden loonheffingen. De uitspraken op bezwaar waren gedateerd op 29 en 30 september 2021. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 10 en 11 november 2021. Het beroepschrift werd echter pas op 16 november 2021 door de rechtbank ontvangen, wat betekent dat het te laat was ingediend.

Belanghebbende had het beroepschrift op 8 november 2021 verzonden, maar dit was met een onjuist postbusnummer geadresseerd, waardoor het poststuk retour kwam. Pas op 13 november 2021 werd het beroepschrift opnieuw verzonden, ditmaal met het juiste postbusnummer. De rechtbank oordeelde dat de verzending op 13 november 2021 als een nieuwe verzending moest worden beschouwd, die buiten de beroepstermijn viel. De rechtbank benadrukte dat de wettelijke bepalingen omtrent beroepstermijnen dwingend zijn en dat bij termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring volgt, tenzij er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.

In dit geval heeft belanghebbende geen omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken. De rechtbank verklaarde de beroepen daarom kennelijk niet-ontvankelijk, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, in aanwezigheid van griffier P. van der Hoeven, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/4953 tot en met 21/4961
uitspraak van 18 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de uitspraken op bezwaar tegen ingehouden loonheffingen met de volgende loonbelastingnummers:
Tijdvak
Loonbelastingnr
Beschikkingsnr
Zaaknummer
01-01-2016 t/m 31-12-2016
[Loonbelastingnummer 1]
22103761
BRE 21/4953
01-01-2016 t/m 31-12-2016
[Loonbelastingnummer 2]
22103756
BRE 21/4954
01-01-2017 t/m 31-12-2017
[Loonbelastingnummer 1]
22103762
BRE 21/4955
01-01-2017 t/m 31-12-2017
[Loonbelastingnummer 2]
22103757
BRE 21/4956
01-01-2018 t/m 31-12-2018
[Loonbelastingnummer 2]
22103758
BRE 21/4957
01-01-2018 t/m 31-12-2018
[Loonbelastingnummer 1]
22103763
BRE 21/4958
01-01-2019 t/m 31-12-2019
[Loonbelastingnummer 1]
22103755
BRE 21/4959
01-01-2019 t/m 31-12-2019
[Loonbelastingnummer 2]
22103759
BRE 21/4960
01-01-2019 t/m 31-12-2019
[Loonbelastingnummer 3]
22103823
BRE 21/4961
De uitspraken op bezwaar hebben als dagtekening 29 september 2021 en 30 september 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening hebben plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 10 november 2021 en 11 november 2021. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is op 16 november 2021 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus binnen een week na afloop van de termijn ontvangen. Dat kan belanghebbende echter niet baten. De rechtbank legt dit uit.
Het beroepschrift is op een eerdere datum, 8 november 2021, verzonden maar met een onjuist postbusnummer. Het poststuk is vervolgens retour gezonden aan belanghebbende. Vervolgens heeft belanghebbende het beroepschrift op 13 november 2021 – ditmaal met vermelding van het juiste postbusnummer – opnieuw aan de rechtbank verzonden.
Van de indiening van een beroepschrift bij verzending per (aangetekende) post is pas sprake, indien het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken, waaronder het zorgdragen voor een correcte adressering. Nu sprake is van een onjuiste adressering komt de retournering van het poststuk voor risico van belanghebbende. Indien als gevolg van een onjuiste adressering het poststuk de geadresseerde niet bereikt maar aan het verzendadres wordt geretourneerd, is aan de verzending een einde gekomen [1] . De verzending op 13 november 2021 moet dus als een nieuwe verzending worden beschouwd, die buiten de beroepstermijn ligt. Het beroepschrift is dus te laat ingediend.
De wetsartikelen over beroepstermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Er zijn door belanghebbende geen omstandigheden aangevoerd waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
De beroepen zijn daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 18 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie ook Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1366