ECLI:NL:HR:2016:2040

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
16/02473
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2016 uitspraak gedaan over een beroep in cassatie van een belanghebbende uit Duitsland. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 januari 2016, waarin de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente aan de orde was. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was.

De Hoge Raad constateerde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroep in cassatie, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), eindigde op 9 maart 2016. Het beroepschrift was echter pas op 29 april 2016 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de beroepstermijn was overschreden. De belanghebbende voerde aan dat hij aanvankelijk een verkeerd postbusnummer had gebruikt, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit geen grond vormde voor het oordeel dat de belanghebbende niet in verzuim was geweest.

Gelet op deze overwegingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 9 september 2016.

Uitspraak

9 september 2016
Nr. 16/02473
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Duitsland (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 26 januari 2016, nr. BK-14/01420, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens een door de griffier van het Hof op de uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 27 januari 2016.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 29 april 2016 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 9 maart 2016. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 23 mei 2016 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 29 mei 2016 aanvoert, vormt – in aanmerking genomen dat belanghebbende aanvankelijk een verkeerd postbusnummer heeft gebruikt - geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest (vgl. HR 26 mei 2015, nr. 14/00964, ECLI:NL:HR:2015:1366, BNB 2015/163).
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2016.