Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Gravenhagevan 29 juni 2012, nr. BK-10/00020, betreffende een naheffingsaanslag in de accijns.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de accijns opgelegd aan [X] B.V. De zaak betreft de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005, waarin de belanghebbende een accijnsgoederenplaats beheerde. De Inspecteur had een boekenonderzoek ingesteld en vastgesteld dat geleidedocumenten valselijk waren afgetekend. De Rechtbank te ’s-Gravenhage had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Gerechtshof te ’s-Gravenhage bevestigde deze uitspraak. Belanghebbende stelde dat zij niet voldoende tijd had gekregen om te bewijzen dat de handeling regelmatig was of dat de onregelmatigheid zich in een andere lidstaat had voorgedaan.
De Hoge Raad oordeelde dat de termijn van vier maanden, zoals vastgelegd in de Wet op de accijns en de Europese Richtlijn, niet correct was toegepast. De Hoge Raad stelde vast dat belanghebbende niet adequaat de gelegenheid was geboden om bewijs te leveren na ontvangst van het controlerapport. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, evenals de naheffingsaanslag. De Hoge Raad gelastte dat de Staat de kosten van het beroep in cassatie en de kosten van het geding voor het Hof aan belanghebbende vergoedt. Dit arrest benadrukt het belang van rechtsbescherming en de noodzaak voor de belastingautoriteiten om voldoende tijd te bieden voor het aanleveren van bewijs in dergelijke procedures.