Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane over een naheffingsaanslag accijns. De belanghebbende, die een vergunning had voor een accijnsgoederenplaats, hield sterke drank in opslag voor de Zwitserse firma L S.A. In 2008 zijn er vier zendingen sterke drank onder schorsing van accijns naar Portugal verzonden. De rechtbank oordeelde dat de goederen hun bestemming niet hebben bereikt, wat leidt tot een onregelmatigheid volgens artikel 86a van de Wet op de accijns. De belanghebbende kon niet aantonen dat de onregelmatigheid buiten Nederland had plaatsgevonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen. De verklaringen van de Portugese douaneautoriteiten werden als betrouwbaar beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet in staat was om het bewijs te leveren dat de zendingen de geadresseerde in Portugal wel hadden bereikt. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslag van € 261.351,58.
De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de belanghebbende ligt en dat de inspecteur de juiste heffing, namelijk accijns, had genoemd op de naheffingsaanslag. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had voldaan aan de vereisten om aan te tonen dat de handeling regelmatig was of dat de onregelmatigheid in een andere lidstaat had plaatsgevonden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.