ECLI:NL:HR:2012:BY3899
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- C.B. Bavinck
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verlies op risicovolle beleggingen door ondernemer
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, die samen met haar echtgenoot een tandartsenpraktijk drijft in de vorm van een vennootschap onder firma. Voor het jaar 2006 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Na bezwaar is de aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, waarna de Rechtbank te Haarlem het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde en de aanslag verminderde. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad behandelt de vraag of een verlies op een risicovolle vordering, die door de vennootschap onder firma aan een derde is verstrekt, ten laste van de winst van belanghebbende moet worden gebracht. De Hoge Raad stelt vast dat de vordering geen verband hield met de bedrijfsuitoefening en dat er geen zekerheden waren bedongen. De Hoge Raad oordeelt dat de verstrekking van een lening uit liquide middelen van de onderneming voor doeleinden die aan de onderneming vreemd zijn, niet tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend, tenzij het gaat om beleggingen van tijdelijk overtollige liquide middelen die tijdig weer beschikbaar zijn voor de onderneming. In dit geval was er sprake van risicovolle beleggingen, waardoor de resultaten niet aan de onderneming konden worden toegerekend.
Het Hof had terecht geoordeeld dat belanghebbende de grenzen der redelijkheid had overschreden door de vordering tot het ondernemingsvermogen te rekenen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en P.M.F. van Loon, en is openbaar uitgesproken op 23 november 2012.