In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en de zorgverzekeringswet ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd gekregen voor het jaar 2010, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.655 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.015 was vastgesteld. Daarnaast was er een aanslag opgelegd voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur van de Belastingdienst had deze bezwaren afgewezen.
De kern van het geschil betreft een lening die belanghebbende heeft verstrekt aan een startende ondernemer, [E], en de vraag of deze lening als ondernemingsvermogen kan worden aangemerkt. Belanghebbende stelt dat de lening, die niet geregistreerd is bij de Belastingdienst, een deel van zijn ondernemingsvermogen vormt en dat hij deze mag afwaarderen ten laste van de winst van 2010. De inspecteur betwist dit en stelt dat de lening niet binnen de normale uitoefening van de onderneming is verstrekt, en dat er geen sprake is van een zakelijke lening.
Tijdens de zitting is gebleken dat de lening is verstrekt aan een ondernemer in een voor belanghebbende vreemde branche, en dat de lening niet op de balans van de eenmanszaak is vermeld. Het hof oordeelt dat de lening niet als ondernemingsvermogen kan worden aangemerkt, omdat deze niet is verstrekt binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.