ECLI:NL:GHAMS:2014:6048
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de toerekening van effectenportefeuille aan ondernemingsvermogen en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 handhaafde. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 113.449, en een heffingsrente van € 2.886. Belanghebbende, die als juridisch adviseur werkzaam was, had een deel van zijn inkomsten geïnvesteerd in aandelen en claimde een koersverlies als aftrekpost. De rechtbank oordeelde dat de aandelen niet tot het ondernemingsvermogen behoorden, omdat de beleggingen niet binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming waren gedaan. Het Hof bevestigde deze conclusie en oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van tijdelijk overtollige liquide middelen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat hij de kwestie van de waardevermindering uitdrukkelijk en gemotiveerd had aangekaart bij de Belastingdienst. Het Hof concludeerde dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel was gekomen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.