2.1.De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur zijn daarin aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Eiser en zijn echtgenote, mevrouw [partner van belanghebbende] (hierna: de echtgenote), zijn vennoten in de vennootschap onder firma [naam VoF] (hierna: de Vof). Het belang van eiser in de Vof bedraagt 65% en het belang van de echtgenote in de Vof bedraagt 35%.
2. De Vof hield zich bezig met grondverzet en (agrarische) loonwerkzaamheden. Vanaf omstreeks 2009/2010 bestaan de werkzaamheden van de Vof vooral uit de bestrijding van stof die ontstaat door het storten van losse steenkolen in het havengebied van [plaatsnaam] . De Vof gebruikte hiervoor tractors met een daaraan gekoppelde sproeiwagen.
3. In 2010 raakte eiser in gesprek met de heren [naam 1] en [naam 2] van [A] V.O.F. (hierna: [A] ). [A] had in het verleden een zakelijke relatie met de vader van eiser waarbij over en weer goederen en/of diensten werden geleverd. [A] was op zoek naar financiële middelen om haar activiteiten voort te zetten die vanwege de bankencrisis in 2008 zijn ingezakt danwel om haar activiteiten om te vormen naar andersoortige werkzaamheden. [A] zag nieuwe mogelijkheden op het gebied van LED-verlichting.
4. Tot de gedingstukken behoort een verslag van een tussen eiser, namens de Vof, en de heren [1 en 2] , namens [A] , op 27 april 2010 gehouden bespreking. In het verslag is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Om elkaar beter te leren kennen vertelt [eiser] over zijn bedrijf [de Vof], zijn activiteiten nu (stofbestrijding bij de kolenoverslag terminals in de haven van [plaatsnaam] ), en in het verleden en over zijn toekomstverwachtingen.
Gezien hun beider ervaring op het gebied van metaalbewerking (zij onderhouden hun trekkers en ander materiaal zelf) verwacht [eiser] dat hij bij [A] zeer nuttig kan zijn.
[naam 1] vertelt over de geschiedenis van [A] (…).
(…)
Tegenwoordig levert [A] aan vooraanstaande verlichtingsbedrijven, (…).
(…)
Als gevolg van de bankencrisis in 2008 is de bouwmarkt ingestort. [A] ondervindt daarvan de gevolgen en heeft, ondanks alle inspanningen, haar omzet zien halveren.
Echter de algemene verwachting is, dat de weg omhoog is ingezet en de groei zal doorzetten.
[A] zal echter niet enkel op eigen kracht de technische ontwikkelingen, met name van Led, en de daarmee samenhangende aanpassingen in de productie, kunnen financieren.
[Eiser] merkt op, dat hij over expertise beschikt om machines te moderniseren en te optimaliseren.
[Eiser] ziet goede mogelijkheden. Er zal een intentieverklaring tot samenwerking worden opgesteld. Experts zullen zich gaan buigen over de nadere uitwerking van de plannen, zodat, zodra [A] weer winstgevend is, de samenwerking geformaliseerd wordt en de lening(en) omgezet kunnen worden in bedrijfskapitaal. In ieder geval wordt afgesproken, dat zodra mogelijk, [eiser] zal meedelen in het resultaat.
Tenslotte spreken we af om elkaar te tutoyeren.”
5. Op 4 mei 2010 sluiten eiser, namens de Vof, en de heren [1 en 2] , namens [A] , een leningsovereenkomst. In de leningsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Hierna te noemen de schuldenaar,
Hierna te noemen de schuldeiser,
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
De schuldeiser heeft op 4 mei 2010 ter leen verstrekt aan de schuldenaar gelijk de schuldenaar ter leen heeft ontvangen van de schuldeiser de som van € 150.000,- (…).
Artikel 2
De schuldenaar is verplicht over de geleende hoofdsom casu quo over het telkens resterende gedeelte van de hoofdsom, een rente te betalen gerekend tegen 4% per jaar.
De rentetermijnen vervallen jaarlijks per 31 december, zulks voor de eerste keer op 31 december 2010. Voor 2011 worden nieuwe rentetermijnen vastgesteld.
Artikel 3
De schuldenaar is verplicht jaarlijks vanaf 2013 tegelijk met de rentebetaling op de hoofdsom een bedrag van € 50.000,- af te lossen. Deze aflossing vindt voor het eerst plaats op 31 december 2013.
De schuldenaar is te allen tijde bevoegd vervroegd af te lossen, mits deze extra aflossingen geschieden in ronde bedragen van € 25.000,- of veelvouden daarvan, zulks bij voorkeur op de rentevervaldag.
Artikel 4
Als de schuldenaar stipt aan zijn verplichtingen tot betaling van rente van aflossing op de verschijndag voldoet, zal de (restant)hoofdsom in haar geheel niet opeisbaar zijn.
Als de schuldenaar de rente en/of aflossing niet betaalt op tijd en wijze als in deze akte vermeld staat of ingeval de schuldenaar failliet wordt verklaard, surseance van betaling aanvraagt, boedelafstand doet, onder curatele of onder bewind wordt gesteld of zijn roerende of onroerende zaken in beslag worden genomen, is de schuldeiser gerechtigd de hoofdsom casu quo de restant hoofdsom met rente op te eisen bij een eenvoudig bevel tot betaling zonder ingebrekestelling of andere formaliteit.”
6. Op 4 mei 2010 heeft de Vof een bedrag van € 150.000 overgemaakt naar [A] .
7. Tot de gedingstukken behoort een fax van 5 oktober 2010, met een handgeschreven tekst. De tekst van de fax vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
(…)
Toestand niet best
[de Vof] zit erin voor 150.000 Euro
Plan van aanpak:
[de Vof] stort nog voor 10-10-2010 100.000 Euro
Stort eerste week 2011 50.000 Euro
Stort 1 april 2011 50.000 Euro
Bedrijf is voor 51% van [de Vof]
Bedrijf is voor 49% van [ [A] ]
Per 14 dagen vergaderen op kantoor
Rentevergoeding 5% ook die van eerste lening
Betaling per kwartaal eerste op 30-12-2010
Bedrijf weer op de rit zetten
Ik leg dit voor aan de boekhouder
Vriendelijke groet [xxx] ”
8. Op 10 oktober 2010 en op 11 oktober 2010 heeft de Vof in totaal € 100.000 (twee keer € 50.000) overgemaakt naar [A] .
9. Op 11 oktober 2010 is een nieuwe leningsovereenkomst gesloten tussen de Vof en [A] . In de leningsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Hierna te noemen de schuldenaar,
Hierna te noemen de schuldeiser,
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
De schuldeiser heeft op 4 mei 2010 ter leen verstrekt aan de schuldenaar gelijk de schuldenaar ter leen heeft ontvangen van de schuldeiser de som van € 150.000,- (…).
De schuldeiser heeft op 11 oktober 2010 ter leen verstrekt aan de schuldenaar gelijk de schuldenaar ter leen heeft ontvangen van de schuldeiser de som van € 100.000,- (…). In totaal is dus € 250.000,- (…) geleend.
Artikel 2
De schuldenaar is verplicht over de geleende hoofdsom casu quo over het telkens resterende gedeelte van de hoofdsom, een rente te betalen gerekend tegen 5% per jaar vanaf 11 oktober 2010. De rentetermijnen vervallen per kwartaal, zulks voor de eerste keer op 31 december 2010.
Artikel 3
De schuldenaar is verplicht jaarlijks vanaf 2013 tegelijk met de rentebetaling op de hoofdsom een bedrag van € 50.000,- af te lossen. Deze aflossing vindt voor het eerst plaats op 31 december 2013.
De schuldenaar is te allen tijde bevoegd vervroegd af te lossen, mits deze extra aflossingen geschieden in ronde bedragen van € 25.000,- of veelvouden daarvan, zulks bij voorkeur op de rentevervaldag.
Artikel 4
Als de schuldenaar stipt aan zijn verplichtingen tot betaling van rente van aflossing op de verschijndag voldoet, zal de (restant)hoofdsom in haar geheel niet opeisbaar zijn.
Als de schuldenaar de rente en/of aflossing niet betaalt op tijd en wijze als in deze akte vermeld staat of ingeval de schuldenaar failliet wordt verklaard, surseance van betaling aanvraagt, boedelafstand doet, onder curatele of onder bewind wordt gesteld of zijn roerende of onroerende zaken in beslag worden genomen, is de schuldeiser gerechtigd de hoofdsom casu quo de restant hoofdsom met rente op te eisen bij een eenvoudig bevel tot betaling zonder ingebrekestelling of andere formaliteit.”
10. Eiser en de heren [1 en 2] hebben op 14 oktober 2010 een intentieverklaring getekend, waarin, voor zover van belang, is opgenomen:
“[Eiser] stelt aan [ [A] ] een bedrag ter beschikking van Euro. 350.000, zegge driehonderdvijftigduizend euro. (rest nog ter beschikking te stellen Euro 50.000 in de eerste week januari – en Euro 50.000 in de 1e week van april 2011)
[Eiser] ontvangt hierover een rentevergoeding van 5% jaars, per kwartaal uit te betalen, voor het eerst op 31 december 2010.
[Eiser] zal tevens meedelen in het netto resultaat.
De juridische vorm en nadere details van deze samenwerking zullen nog nader uitgewerkt worden.
[ [A] ] verplicht zich maandelijks verslag te doen aan [eiser] over de gang van zaken.
[Eiser] of zijn gemachtigde heeft ten alle tijden inzicht in de financiële administratie van [ [A] ].”
11. Bij vonnis van 9 juli 2013 van de onderhavige rechtbank is [A] in staat van faillissement verklaard. Advocaat mr. [curator] is aangesteld tot curator.
12. Eiser heeft op 8 augustus 2013 per aangetekende brief de heer [curator] op de hoogte gesteld van de verstrekte lening aan [A] van in totaal € 250.000. Het totaalbedrag van de vordering op [A] heeft eiser vastgesteld op € 253.750 (€ 250.000 plus € 3.750 rente (6% 2e kwartaal 2013)).
13. Per e-mail van 22 november 2016 heeft de curator (de boekhouder van) de Vof laten weten dat het faillissement van [A] op 20 oktober 2015 is opgeheven wegens gebrek aan baten en dat geen uitkering aan concurrente crediteuren mogelijk was.
14. Het eigen vermogen, het saldo van de schulden en het resultaat van [A] over de jaren 2008 tot en met 2011 zijn als volgt:
Jaar
Eigen vermogen
Schulden (vanaf 2010 incl. lening van de Vof)
Resultaat
2008
€ -250.175
€ 871.171
€ 198.730
2009
€ -455.193
€ 1.008.372
€ - 50.844
2010
€ -806.488
€ 1.210.645
€ -236.990
2011
€ -833.207
€ 1.271.557
€ 41.019
[A] heeft de leningen van de Vof op de balans staan als vreemd vermogen.
HAA 18/3085 (aanslag IB/PVV 2014)
15. Eiser heeft op 19 juni 2015 voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.961.
16. Naar aanleiding van de gevoerde correspondentie die is gevolgd op het door verweerder gestuurde verzoek om informatie (zie hierna onder 19 en 20), heeft verweerder per brief van 9 juni 2017 aangekondigd af te zullen wijken van de aangifte. In de brief is vermeld dat verweerder het in de aangifte aangegeven bedrag van € -75.000 als buitengewoon resultaat ten aanzien van de afwaardering van een lening aan [A] zal corrigeren. Het totaalbedrag van de afwijking bedraagt € 41.925 en is als volgt opgebouwd:
Winst uit onderneming: afwaardering geldlening € +48.750 (zijnde 65% van € 75.000)
Winst uit onderneming: MKB-winstvrijstelling
€ -6.825 +
€ +41.925
17. Met dagtekening 29 juni 2017 is de aanslag IB/PVV 2014 opgelegd.
HAA 18/3086 (navorderingsaanslag IB/PVV 2011)
18. Eiser heeft op 31 juli 2012 voor het jaar 2011 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.943 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 3.051. Conform de ingediende aangifte is met dagtekening 5 juli 2013 een aanslag IB/PVV 2011 opgelegd aan eiser.
19. Tijdens de aanslagregeling over het jaar 2014 heeft verweerder eiser een verzoek om informatie gestuurd met betrekking tot het voor dat jaar aangegeven inkomen uit werk en woning. Verweerder heeft vragen gesteld over het in de aangifte aangegeven buitengewoon resultaat van
€ -75.000 en de aangegeven liquide middelen ten bedrage van € 149.060.
20. In verband met de naar aanleiding daarvan gevoerde correspondentie heeft verweerder met dagtekening 19 december 2017 aan eiser aangekondigd dat hij zich ter behoud van rechten genoodzaakt acht de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen. De brief vermeldt dat de navorderingsaanslag het gevolg is van de lopende discussie over de etikettering van de verstrekte leningen aan [A] en ziet op de correctie van de in 2011 genomen afwaardering van de vordering op [A] in het resultaat van de Vof.
21. Met dagtekening 20 januari 2018 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 opgelegd.
22. Eiser heeft zowel tegen de aanslag als tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt en verzocht deze gelijktijdig te behandelen.
23. Op 26 maart 2018 heeft in beide zaken een hoorgesprek plaatsgevonden.
24. Met dagtekening 8 juni 2018 heeft verweerder uitspraken op bezwaar gedaan waarbij de bezwaren van eiser ongegrond zijn verklaard.”