7.1.De feitelijke levering en aanvaarding vindt plaats op het moment van het ondertekenen van de akte van levering zoals weergegeven in artikel 4.1., tenzij tussen verkoper en koper een ander tijdstip is overeengekomen, vrij van huur-, lease- en/of huurkoopovereenkomsten met uitzondering van de volgende overeenkomsten welke door koper gestand worden gedaan: alle lopende contracten van de caravan stalling. Verkoper 1 zal bij de eigendomsvoerdracht zorgdragen voor een overzicht van 2021 bestaande uit contracten met gegevens van de huurders en verantwoording en afrekening van de opbrengsten (wie heeft al betaald en wie moet er nog betalen). Bij de notaris vindt de afrekening plaats per peildatum 30 juni 2021. Indien de datum van artikel 4 opschuift dan zal deze peildatum mee opschuiven. (…)
(…)
Artikel 27
Verkoper 2 is jegens de koper niet aansprakelijk voor ontruiming, oplevering e.d. en dat wordt geconstateerd dat uitsluitend en alleen verkoper 1 aangesproken kan worden tot ontruiming, oplevering e.d. en dat in geval van niet-nakoming van het contract op dat punt zulks geen aanleiding geeft tot ontbinding van de koop en alleen verkoper 1 aangesproken kan worden.
artikel 28
Alle verplichtingen van aanlevering documenten/informatie, meldingen beperkingen, herstel/beschadigingskosten etc waar verkoper in bovenstaande artikelen vermeld staan dient verkoper 2 uitgesloten te worden van gehele verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid.”
- i. [de ex echtgenoot] heeft geweigerd om de koopovereenkomst te ondertekenen. Om die reden heeft [appellante] hem in kort geding gedagvaard en gevorderd, voor zover thans van belang, haar machtiging te verlenen om namens [de ex echtgenoot] over te gaan tot verkoop en levering van de woning conform de als productie bij de dagvaarding gevoegde koopovereenkomst. Dat kort geding heeft geleid tot een vonnis van de voorzieningenrechter van 1 juli 2021 waarbij de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, [appellante] heeft gemachtigd om namens [de ex echtgenoot] over te gaan tot verkoop en levering van de woning conform de koopovereenkomst die als productie 6 bij de dagvaarding is gevoegd.
- j. [de ex echtgenoot] heeft hoger beroep ingesteld tegen het kortgedingvonnis van 1 juli 2021. Het kortgedingvonnis is vervolgens bekrachtigd bij arrest van dit hof van 5 oktober 2021.
- k. Bij e-mail van 28 oktober 2021 heeft [appellante] [de makelaar] op de hoogte gebracht van het arrest van dit hof van 5 oktober 2021, en hem opdracht te geven de koopovereenkomst met [geïntimeerden] aan te passen, onder meer voor wat betreft de in artikel 4 genoemde leveringsdatum en de in artikel 7.1. genoemd peildatum. Verder staat in de e-mail onder meer het volgende:
“Is dit mogelijk voor je om ons dit concept-overeenkomst voor dinsdag aanstaande te mailen ter controle, waarna we een afspraak kunnen maken om met ons allen (jij, [geïntimeerden] en ik) de koopovereenkomst te tekenen ter plaatse.”
- l. [appellante] heeft vervolgens geweigerd mee te werken aan levering van de woning.
- m. Bij brief van 16 december 2021 heeft de advocaat van [geïntimeerden] [appellante] gesommeerd om zorg te dragen voor correcte nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de reeds gesloten koopovereenkomst, meer specifiek om uiterlijk 20 december 2021 vóór 12:00 uur onvoorwaardelijk te bevestigen dat zij zal meewerken aan de levering van de woning uiterlijk per 31 december 2021 en daartoe het nodige zal doen, zodat de notaris de akte kan opstellen en passeren.
- n. Op 28 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek van [geïntimeerden] verlof verleend om ten laste van [de ex echtgenoot] en [appellante] conservatoir leveringsbeslag te leggen op de woning. [geïntimeerden] hebben dat beslag op 28 december 2021 laten leggen.
Het geding bij de voorzieningenrechter
6.2.1.In de onderhavige kortgedingprocedure vorderden [geïntimeerden] in het geding bij de voorzieningenrechter, na hun eis bij gelegenheid van de mondelinge behandeling te hebben gewijzigd, kort gezegd, veroordeling van [appellante] om, met gebruikmaking van de door haar verkregen machtiging, de koopovereenkomst te ondertekenen en vervolgens haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning uiterlijk op 31 januari 2022, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 5.000,--, en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
6.2.2.Aan deze vordering hebben [geïntimeerden] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen enerzijds [geïntimeerden] en anderzijds [appellante] is een koopovereenkomst gesloten ter zake verkoop van de woning aan [geïntimeerden] . Aangezien [appellante] in de vervolgens door haar tegen [de ex echtgenoot] gevoerde kortgedingprocedure gemachtigd is om namens [de ex echtgenoot] over te gaan tot verkoop en levering van de woning conform de door haar al ondertekende koopovereenkomst, moet zij nu de verplichtingen uit die koopovereenkomst nakomen door de koopovereenkomst ook namens [de ex echtgenoot] te ondertekenen en door mede namens [de ex echtgenoot] medewerking te verlenen aan de levering van de woning. [geïntimeerden] hebben daarbij een spoedeisend belang, aangezien zij hun eigen woning hebben verkocht en die woning moeten leveren aan derden.
6.2.3.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.In het beroepen kortgedingvonnis van 10 januari 2022 (dat door een kennelijke schrijffout was gedateerd 10 januari 2021) heeft de voorzieningenrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
- [geïntimeerden] hebben een spoedeisend belang bij beoordeling van hun gewijzigde vordering in kort geding (rov. 3.4).
- [appellante] heeft door ondertekening van de koopovereenkomst haar wil geuit om de woning aan [geïntimeerden] te verkopen voor € 460.000,--. Uit de ondertekening blijkt dat [appellante] met [geïntimeerden] overeenstemming heeft bereikt over alle essentialia van de koopovereenkomst, zodat in zoverre een perfecte koopovereenkomst tot stand gekomen is (rov. 3.6, eerste alinea).
- De door [appellante] tegen [de ex echtgenoot] gevoerde kortgedingprocedure was bedoeld om een machtiging voor [appellante] te krijgen om (i) de verkoopovereenkomst ook namens [de ex echtgenoot] te ondertekenen en (ii) de woning aan [geïntimeerden] te leveren. Ook uit de door [appellante] vervolgens bij e-mail van 28 oktober 2021 aan [de makelaar] gegeven opdracht blijkt dat [appellante] de koopovereenkomst met [geïntimeerden] gestand wilde doen. Ter zitting heeft [appellante] verklaard druk bezig te zijn met de ontruiming van de woning maar dat dit meer tijd kost dan verwacht. Mede gelet op het bepaalde in artikel 27 van de koopovereenkomst is niet duidelijk waarom [appellante] weigert om de koopovereenkomst namens [de ex echtgenoot] te ondertekenen en mee te werken aan de levering van de woning aan [geïntimeerden] . De vordering van [geïntimeerden] is daarom toewijsbaar (rov. 3.6).
Op grond van deze oordelen heeft de voorzieningenrechter in het dictum van het vonnis, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 20 januari 2022:
- [appellante] veroordeeld tot nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst door namens [de ex echtgenoot] de koopovereenkomst te ondertekenen en door medewerking te verlenen aan de levering van de woning uiterlijk per 31 januari 2022;
- [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerden] een dwangsom te betalen van € 100,-- voor iedere dag dat zij niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,-- is bereikt.
Voorts heeft de voorzieningenrechter [appellante] in de proceskosten veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente, het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
6.2.5.In het herstelvonnis van 20 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter enkele kennelijke schrijffouten in het vonnis van 10 januari 2022 verbeterd.
Levering van de woning na het beroepen vonnis
6.3.1.[geïntimeerden] hebben ten behoeve van de op 14 juli 2022 bij het hof gehouden comparitie na aanbrengen enkele producties toegezonden aan het hof en naar de wederpartij. Het betreft een nota van afrekening van een notaris ter zake de levering van de woning door [appellante] en [de ex echtgenoot] aan [geïntimeerden] op 1 februari 2022, en enkele facturen en foto’s ter zake een verbouwing die [geïntimeerden] daarna aan de woning zijn gaan uitvoeren. In de memorie van antwoord (punt 45) hebben [geïntimeerden] voorts gesteld dat [appellante] in de memorie van grieven geen aanspraak heeft gemaakt op teruglevering van de woning en dat dit, gelet op de vergevorderde verbouwing, ook niet meer mogelijk is. Het hof begrijpt uit een en ander dat [appellante] ter uitvoering van het beroepen vonnis op 1 februari 2022 heeft meegewerkt aan levering van de woning aan [geïntimeerden] .
6.3.2.Het voorgaande neemt niet weg dat [appellante] belang heeft bij behandeling van de grieven die zij tegen het beroepen kortgedingvonnis van 10 januari 2022 (zoals verbeterd bij herstelvonnis van 20 januari 2022) heeft aangevoerd.
Het geding in hoger beroep
6.4.1.[appellante] heeft tegen het beroepen vonnis tien grieven aangevoerd, genummerd I tot en met IX, waarbij grief III tweemaal voorkomt. Het hof zal de eerste grief III aanduiden als grief IIIa en de tweede grief III als grief IIIb.
6.4.2.Op basis van de grieven heeft [appellante] geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot, kort gezegd, het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] , met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten van de beide instanties en veroordeling van [geïntimeerden] tot terugbetaling van de ter uitvoering van het beroepen vonnis betaalde proceskosten, met wettelijke rente.
6.4.2.[geïntimeerden] hebben de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Over de grieven II en IIIa: toelaatbaarheid van de eiswijziging die in het geding bij de voorzieningenrechter heeft plaatsgevonden
6.5.1.[geïntimeerden] hebben de inleidende dagvaarding, waarmee deze kortgedingsprocedure is ingeleid, gericht tot [appellante] en tot de onbekende huurders. Bij de inleidende dagvaarding vorderden [geïntimeerden] , samengevat:
- I. een verklaring voor recht tussen enerzijds [geïntimeerden] en anderzijds [appellante] een koopovereenkomst ter zake de woning aan het [adres] tot stand is gekomen;
- II. hoofdelijke veroordeling van [appellante] en de onbekende huurders tot nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst;
- III. hoofdelijke veroordeling van [appellante] en de onbekende huurders tot betaling van € 10.000,-- bij wijze van voorschot op de geleden en nog te lijden schade;
- IV. [appellante] te gebieden medewerking te verlenen bij het passeren van de leveringsakte;
- V. [appellante] te gebieden het addendum bij de koopovereenkomst te ondertekenen;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom door [appellante] , en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
6.5.2.Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter hebben [geïntimeerden] hun eis gewijzigd zoals hiervoor in rov. 6.2.1 weergegeven. De advocaat van [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging. De voorzieningenrechter heeft dit bezwaar verworpen en de eiswijziging toegestaan.
6.5.3.De grieven II en IIIa zijn gericht tegen het toelaten van de eiswijziging. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
6.5.4.Op grond van artikel 130 lid 2 Rv staat, voor zover hier van belang, geen hogere voorziening open tegen beslissingen van een rechter om een verandering of vermeerdering van eis toe te staan. Grief II, waarin [appellante] betoogt dat de eiswijziging in strijd was met de goede procesorde, kan daarom geen doel treffen.
6.5.5.In de toelichting op grief IIIa betoogt [appellante] dat de eiswijziging op initiatief van de voorzieningenrechter heeft plaatsgevonden, dat de voorzieningenrechter de door hem in acht te nemen lijdelijkheid ver te buiten is gegaan en dat de voorzieningenrechter hierbij heeft blijk gegeven van een zodanige vooringenomenheid dat geen sprake is van een eerlijke, onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak. Naar het hof begrijpt, meent [appellante] dat de eiswijziging ook om die reden buiten beschouwing had moeten blijven.
6.5.6.Ook dit betoog stuit af op de in artikel 130 lid 2 Rv neergelegde regel dat tegen het toelaten van een vermeerdering van eis geen hogere voorziening open staat. Voor zover [appellante] meent dat aanleiding bestaat voor doorbreking van dat appelverbod, moet dat standpunt worden verworpen. Gezien de aard van de beslissing tot het toelaten van een eiswijziging door de rechter in eerste aanleg, is de zogenoemde doorbrekingsjurisprudentie niet van toepassing (zie in vergelijkbare zin onder meer HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2914 en HR 16-11-2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0731). Daarbij is van belang dat door het toelaten van de eiswijziging aan [appellante] geen rechten zijn ontnomen. [geïntimeerden] hadden hun eis immers ook in hoger beroep kunnen wijzigen of de gewijzigde eis in een nieuwe geding aan de rechter kunnen voorleggen. Verder heeft [appellante] in dit geding voldoende gelegenheid gehad om op de gewijzigde eis te reageren. 6.5.7.[appellante] heeft in de toelichting op grief IIIa ook gesteld dat de voorzieningenrechter aan de eiswijziging gevolgen had moeten verbinden op het punt van de proceskosten. [appellante] heeft die stelling nader uitgewerkt in de toelichting op de grieven I en IX. Het hof zal op de stelling ingaan bij de behandeling van die grieven.
6.5.8.De grieven II en IIIa treffen dus geen doel. Omdat geen hogere voorziening openstaat tegen het toelaten van de eiswijziging, zal het hof [appellante] en de onbekende huurders niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de toelating van de eiswijziging.
Over grief I: Moet de intrekking van de eis ten aanzien van de onbekende huurders leiden tot een proceskostenveroordeling?
6.6.1.Door middel van grief I betoogt [appellante] dat, voor zover aangenomen moet worden dat [geïntimeerden] hun vorderingen tegen de onbekende huurders tijdens de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter hebben ingetrokken, de voorzieningenrechter ten onrechte heeft nagelaten om [geïntimeerden] in de proceskosten aan de zijde van de onbekende huurders te veroordelen.
6.6.2.Het hof oordeelt over deze grief als volgt. [geïntimeerden] hebben bij de inleidende dagvaarding mede de onbekende huurders in het geding betrokken, en de in de inleidende dagvaarding geformuleerde vordering mede tegen de onbekende huurders gericht. De advocaat van [appellante] is mede namens de onbekende huurders in het geding verschenen.
[geïntimeerden] hebben vervolgens bij hun eiswijziging hun vordering, voor zover tegen de onbekende huurders gericht, geheel ingetrokken. Gelet daarop had de voorzieningenrechter [geïntimeerden] in de proceskosten van het geding aan de zijde van de onbekende huurders moeten veroordelen. In zoverre is grief I terecht voorgedragen.
6.6.3.Het hof zal [geïntimeerden] alsnog in de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter aan de zijde van de onbekende huurders veroordelen. Het hof zal deze kosten echter op nihil begroten. Alle proceshandelingen van de advocaat van [appellante] en de onbekende huurders hadden immers in hoofdzaak betrekking op [appellante] en niet op de onbekende huurders. De advocaat heeft ook geen melding gemaakt van andere extra kosten aan de zijde van de onbekende huurders.
Over de grieven IIIb tot en met VIII: is [appellante] gebonden aan de door haar op 5 mei 2021 ondertekende koopovereenkomst?
6.7.1.Het hof zal de grieven IIIb tot en met VIII gezamenlijk behandelen. Door deze grieven betoogt [appellante] allereerst, naar de kern genomen, dat de door haar op 5 mei 2021 ondertekende koopovereenkomst niet een haar bindende koopovereenkomst is, omdat zij op dat moment niet bevoegd was om alleen, zonder medewerking van [de ex echtgenoot] , tot verkoop van de woning over te gaan.
6.7.2.Het hof verwerpt dit betoog. [appellante] heeft door ondertekening van de – op dat moment reeds door [geïntimeerden] ondertekende – koopovereenkomst duidelijk gemaakt dat zij met de in de koopovereenkomst neergelegde voorwaarden instemde. [geïntimeerden] mochten daar naar het voorshands oordeel van het hof op dat moment op vertrouwen en behoefden niet te twijfelen aan de juistheid van de door ondertekening kenbaar gemaakte verklaring van [appellante] dat zij met de koopovereenkomst instemde. Zelfs als [appellante] op dat moment nog onbevoegd was om zonder medewerking van [de ex echtgenoot] tot verkoop van de woning over te gaan, brengt dat in de duidelijke wilsuiting van [appellante] geen verandering.
6.7.3.Ook de daaropvolgende gedragingen van [appellante] wijzen erop dat zij met de verkoop, zoals neergelegd in de door haar ondertekende koopovereenkomst. instemde. Zij heeft immers, toen [de ex echtgenoot] weigerde de koopovereenkomst te ondertekenen, [de ex echtgenoot] in kort geding gedagvaard en gevorderd haar machtiging te verlenen om namens [de ex echtgenoot] over te gaan tot verkoop en levering van de woning conform de al door haar ondertekende koopovereenkomst. Bij kortgedingvonnis van 1 juli 2021 is de gevraagde machtiging, uitvoerbaar bij voorraad, verleend. Toen [de ex echtgenoot] hoger beroep instelde tegen het vonnis van 1 juli 2021 heeft [appellante] in dat hoger beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van dat vonnis. Deze gedragingen van [appellante] bevestigen naar het voorshands oordeel van het hof dat [appellante] daadwerkelijk de verkoop van de woning aan [geïntimeerden] overeenkomstig de schriftelijke overeenkomst wilde realiseren, toen zij die overeenkomst op 5 mei 2021 ondertekende.
6.7.4.De e-mail die [appellante] op 28 oktober 2021 aan [de makelaar] heeft verzonden, wijst er bovendien op dat zij ook op dat moment nog tot afwikkeling van de op 5 mei 2021 door haar ondertekende koopovereenkomst wilde komen. In deze e-mail heeft zij [de makelaar] weliswaar verzocht om nog enkele aanpassingen aan te brengen in de koopovereenkomst waarna de aangepaste overeenkomst door haar en [geïntimeerden] ondertekend zou kunnen worden, maar die geringe aanpassingen houden met name verband met het feit dat de oorspronkelijk beoogde leverdatum door de weigerachtige houding van [de ex echtgenoot] al verstreken was zodat een nieuwe leverdatum bepaald moest worden. Dit alles brengt geenszins mee dat [appellante] niet meer gebonden is aan de door haar op 5 mei 2021 ondertekende koopovereenkomst.
6.7.5.[appellante] heeft zich er in de toelichting op de grieven op beroepen dat een koopovereenkomst ter zake een woning op grond van artikel 7:2 lid 1 BW alleen geldig is als die overeenkomst schriftelijk is aangegaan. Aan die eis is in dit geval echter voldaan. De overeenkomst is schriftelijk aangegaan en door [appellante] , [geïntimeerden] ondertekend. Dat [de ex echtgenoot] heeft geweigerd de overeenkomst eveneens te ondertekenen, voert niet tot een ander oordeel. In verband met die weigering heeft [appellante] een machtiging gevraagd en gekregen om de overeenkomst ook namens [de ex echtgenoot] te ondertekenen. Naar het voorshands oordeel van het hof was [appellante] , toen zij die machtiging verkreeg, tegenover [geïntimeerden] gehouden om van die machtiging gebruik te maken en daarmee over te gaan tot afwikkeling van de overeenkomst waaraan zij zich al op 5 mei 2021 door ondertekening had verbonden. De overeenkomst is destijds ook aan haar ter hand gesteld en zij heeft de overeenkomst klaarblijkelijk in het geding gebracht in het door haar tegen [de ex echtgenoot] gevoerde kort geding. Van de in artikel 7:2 lid 2 BW genoemde gelegenheid om de koopovereenkomst drie dagen na terhandstelling van de overeenkomst te ontbinden, heeft [appellante] geen gebruik gemaakt.
6.7.6.[appellante] heeft zich als verweer ook beroepen op artikel 17.1 van de door haar ondertekende overeenkomst. Daarin staat het volgende:
“Uit deze koopovereenkomst vloeien pas verplichtingen voort als beide partijen deze koopovereenkomst hebben ondertekend.”
[appellante] meent kennelijk dat zij niet aan de overeenkomst gebonden was zolang de overeenkomst nog niet door of namens [de ex echtgenoot] was ondertekend. Het hof verwerpt ook dat betoog. [appellante] heeft de overeenkomst zelf ondertekend en een machtiging verkregen om de overeenkomst verder zonder medewerking van [de ex echtgenoot] af te wikkelen. Bij deze stand van zaken is [appellante] naar het voorshands oordeel van het hof jegens [geïntimeerden] gehouden de overeenkomst daadwerkelijk af te wikkelen en daadwerkelijk tot levering van de woning over te gaan. De voorzieningenrechter heeft [appellante] daar dus op goede gronden toe veroordeeld.
6.7.7.Hetgeen [appellante] overigens in de memorie van grieven heeft aangevoerd, brengt het hof evenmin tot een ander oordeel. Hetgeen [appellante] in de punten 55 tot en met 60 van de memorie van grieven heeft aangevoerd is gericht tegen onderdelen van de eis die [geïntimeerden] bij de inleidende dagvaarding hebben ingesteld, maar niet relevant meer na de eiswijziging van [geïntimeerden] .
6.7.8.Ook de stelling van [appellante] dat [geïntimeerden] de volgens artikel 5 van de koopovereenkomst vereiste bankgarantie niet hadden gesteld brengt het hof niet tot een ander oordeel. [appellante] heeft voorshands onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerden] al gehouden waren om deze bankgarantie te stellen terwijl nog niet duidelijk was of [appellante] gemachtigd zou worden om de overeenkomst ook namens [de ex echtgenoot] te ondertekenen. Ook toen [appellante] weigerde om aan de afwikkeling van de koopovereenkomst mee te werken, waren [geïntimeerden] niet gehouden tot het stellen van deze bankgarantie. Overigens heeft de levering van de woning inmiddels plaatsgevonden en is de koopsom betaald (zie hiervoor, rov. 6.3.1), zodat aan het betoog over de bankgarantie geen relevante betekenis meer toekomt.
6.7.9.Dat [appellante] in december 2021 nog getracht heeft met [geïntimeerden] overeenstemming te bereiken over enkele inhoudelijke aanpassingen van de koopovereenkomst, voert evenmin tot een ander oordeel. Dit betreft inhoudelijke wijzigingen waar [geïntimeerden] niet mee in hoefden te stemmen.
6.7.10.Volledigheidshalve overweegt het hof nog dat [geïntimeerden] ten tijde van het geding in eerste aanleg een spoedeisend belang hadden bij hun gewijzigde eis, aangezien zij hun eigen woning ook reeds hadden verkocht en dienden te leveren en in verband daarmee van de door hen aangekochte woning gebruik moesten maken.
6.7.11.Het hof concludeert dat de voorzieningenrechter [appellante] terecht heeft veroordeeld tot nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst door namens [de ex echtgenoot] de koopovereenkomst te ondertekenen en door medewerking te verlenen aan de levering van de woning. Het hof verwerpt daarom de grieven IIIb tot en met VIII
Over grief IX: De proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter
6.8.1.Grief IX is gericht tegen de veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter. In de toelichting op de grief stelt [appellante] , naar het hof begrijpt, dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerden] had moeten afwijzen en daarom hen in de proceskosten had moeten veroordelen. Het hof verwerpt dit onderdeel van de grief. Het hof heeft in het voorgaande geoordeeld dat de voorzieningenrechter de vordering van [geïntimeerden] terecht heeft toegewezen. Het hof acht het daarom juist dat de voorzieningenrechter [appellante] in de proceskosten heeft veroordeeld.
6.8.2.In de toelichting op de grief betoogt [appellante] voorts dat dat voorzieningenrechter heeft miskend dat [geïntimeerden] bij hun eiswijziging een aantal vorderingen hebben ingetrokken en dat de hoogte van het door [appellante] betaalde griffierecht mede was gebaseerd op de ingetrokken vorderingen. Het hof verwerpt dit onderdeel van de grief omdat [appellante] het betoog in het geheel niet cijfermatig heeft uitgewerkt.
6.9.1.Omdat de grieven II tot en met IX geen doel treffen, zal het hof [appellante] en de onbekende huurders niet-ontvankelijk verklaren in hun hoger beroep voor zover gericht tegen de toelating van de eiswijziging, en het beroepen kortgedingvonnis bekrachtigen, behalve voor zover in het vonnis is nagelaten om [geïntimeerden] in de proceskosten van de onbekende huurders te veroordelen. Alleen op dat door grief I aangevochten onderdeel zal het hof het vonnis vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- [geïntimeerden] in de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter aan de zijde van de onbekende huurders veroordelen;
- die proceskosten op nihil begroten.
6.9.2.[appellante] heeft aan het slot van de memorie van grieven veroordeling van [geïntimeerden] gevorderd om de proceskosten die [appellante] op grond van het beroepen vonnis aan [geïntimeerden] heeft betaald, aan [appellante] terug te betalen. Het hof zal die vordering afwijzen, en verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor in rov. 6.8.1 is overwogen.
6.9.3.Omdat de namens de onbekende huurders aangevoerde grief I terecht is voorgedragen, zal het hof [geïntimeerden] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van de onbekende huurders. Het hof zal deze kosten echter op nihil begroten omdat de proceshandelingen van de advocaat van [appellante] en de onbekende huurders ook in hoger beroep in hoofdzaak betrekking hadden op [appellante] en niet op de onbekende huurders.
6.9.4.Omdat de namens [appellante] aangevoerde grieven zijn verworpen en het beroepen vonnis grotendeels is bekrachtigd, zal het hof [appellante] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] .